Geschiedenis van het Indisch Subcontinent
Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
Het Indisch Subcontinent was de geboorteplaats van een aantal grote religies waaronder het hindoeïsme, boeddhisme en het sikhisme, het land heeft veel invloed gehad op de ontwikkelingen in Zuidoost-Azië door middel van het hindoeïsme en het boeddhisme. Al voor het begin van onze jaartelling dreven de Indiërs handel met dit gebied, tot in China aan toe. De Indiërs hebben onder andere invloed gehad in het begin van het Khmer-rijk, Java en ook in Funan en Champa. Ook in hedendaags Thailand zijn er verscheidene pre-Tai koninkrijken zoals Haripunchai, Dvaravati en Lopburi die door de Indiërs beïnvloed zijn.
Inhoud |
[bewerk] Prehistorie
Vondsten van Homo erectus bij Hathnora in de Narmadavallei in Centraal India laten zien dat het subcontinent tenminste sinds het Midden-Pleistoceen (200.000 - 500.000 jaar geleden) door mensen bewoond werd.[1][2] De Mesolithische periode duurde op het subcontinent van ongeveer 30.000 tot 5000 jaar geleden. Moderne mensen verschenen ongeveer 12.000 jaar geleden op het subcontinent, na het einde van de laatste ijstijd. De oudste aanwijzingen voor permanente bewoning komen uit de grotten van Bhimbetka in het tegenwoordige Madhya Pradesh en zijn zo'n 9000 jaar oud. De Vroeg-Neolithische Mehrgarhcultuur in Beloetsjistan is zo'n 7000 jaar oud. In de Golf van Khambat zijn onder water sporen van een andere Neolithische cultuurgevonden. Koolstofdatering geeft een ouderdom van 7500 jaar voor deze voorwerpen.[3] Het Laat-Neolithicum viel in de Indusvallei tussen 6000 en 2000 v.Chr. en in Zuid-India tussen 2800 en 1200 v.Chr.
[bewerk] Bronstijd
De Bronstijd begon op het subcontinent rond 3300 v.Chr. met het begin van de Indusbeschaving. In de steden in de Indusvallei werden nieuwe technieken ontwikkeld in onder andere de metallurgie, waarmee koper, brons, lood en tin geproduceerd konden worden.
[bewerk] Indusbeschaving
Zie Indusbeschaving voor het hoofdartikel over dit onderwerp. |
De Indusbeschaving (ca. 3300-1300 v.Chr.) bereikte haar hoogste bloei tussen 2600 en 1900 v.Chr. Harappa en Mohenjodaro waren de eerste steden op het subcontinent, de grootte van deze steden was wereldwijd niet eerder voorgekomen. Het centrum van de beschaving lag rond de Indus en zijn zijrivieren, maar de beschaving strekte zich uit langs de tegenwoordig uitgedroogde Ghaggar-Hakra.[4], over het doab tussen de Ganges en de Yamuna[5], in Gujarat[6] en in Noord-Afghanistan.[7]
Kenmerkend voor de Indusbeschaving zijn de steden gebouwd uit baksteen, waarin huizen met meerdere verdiepingen en afvoersystemen voor water langs de wegen. Naast Harappa en Mohenjodaro waren de belangrijke steden Djolavira, Ganweriwala, Lothal, Kalibanga en Rakhigarhi. Er wordt vermoed dat natuurlijke factoren als ontbossing, aardbevingen en klimaatverandering hebben bijgedragen aan het verval van de beschaving. Met het verdwijnen van de beschaving komt er ook een einde aan de stedelijke maatschappij en het gebruik van zegels en het schrift.[8]
[bewerk] Vedische Tijd
Zie Vedische Tijd en Arische invasietheorie voor de hoofdartikelen over dit onderwerp. |
De Vedische cultuur is de Indo-Arische cultuur van de veda's. De veda's zijn onder de oudst geheel overgeleverde teksten, eerst mondeling overgeleverd en later in Vedisch Sanskriet opgeschreven. De Vedische periode duurde ongeveer van 1500 tot 500 v.Chr. De eerste 500 jaar daarvan hoort nog bij de Bronstijd, de tweede 500 jaar bij de IJzertijd. Vanwege taalkundige overeenkomsten wordt vermoed dat tussen 2000 en 1500 v.Chr. een invasie van Indo-Arische stammen vanuit het noorden op het subcontinent plaatsvond.[9] De verhalen over veldslagen en oorlogen uit de veda's kunnen op de conflicten tussen de Indo-Arische nieuwkomers en de oorspronkelijke bevolking (waaronder wellicht de Indusbeschaving) gebaseerd zijn.
De verstedelijking van de Indusbeschaving ging verloren, de Indo-Ariërs leefden nomadisch of semi-nomadisch.[10] Na de tijd van de Rigveda werd de arische maatschappij steeds meer gericht op de landbouw, waarmee het nomadenbestaan opgegeven werd. De Ariërs organiseerden hun maatschappij in een strikt stelsel van vier varna's, de voorlopers van de kasten. De veda's zijn de belangrijkste heilige teksten van het hindoeïsme. Naast de veda's dateren ook de epen Ramayana en Mahabharata uit de Vedische Tijd.[11] De vroegste Indo-Arische aanwezigheid op het subcontinent komt waarschijnlijk overeen met de Ochre Coloured Potterycultuur uit de archeologie.[12] Het Kururijk uit de veda's correspondeert met de Black and Red Warecultuur en het begin van de IJzertijd in het noordwesten, rond 1000 v.Chr. Dit valt op te maken uit de Atharvaveda, de eerste Indische tekst die het gebruik van ijzer vermeldt en in de tijd van de Kuru's moet komen. De Painted Grey Warecultuur heerste van 1100 tot 600 v.Chr. in het noorden van het subcontinent.[13] Deze cultuur ging gepaard met een verandering in de maatschappelijke organisatie, waardoor een groot aantal koninkrijkjes gesticht werd, de Mahajanapada's.
[bewerk] De tijd van de Mahajanapada's
Zie Mahajanapada's voor het hoofdartikel over dit onderwerp. |
In de Laat-Vedische Tijd was het subcontinent ingedeeld in een groot aantal kleinere en grotere staatjes. Sommige van deze staatjes bestonden volgens de veda's al rond 1000 v.Chr. Rond 600 v.Chr. waren zestien rijkjes (Kasi, Kosala, Anga, Magadha, Vajji (ook wel Vriji), Malla, Chedi, Vatsa (or Vamsa), Kuru, Panchala, Machcha (ook wel Matsya), Surasena, Assaka, Avanti, Gandhara en Kamboja) groter en machtiger geworden dan de rest, deze worden de Mahajanapada's genoemd. Rond 500 v.Chr. waren na onderlinge oorlogen slechts vier (Vatsa, Avanti, Kosala en Magadha) van deze staten overgebleven.[14] De staten werden bestuurd vanuit grotere steden, de eersten sinds de Indusbeschaving. Aan het hoofd van elke staat stond een vorst, in sommige van de rijkjes was die titel erfelijk, in anderen ("republieken") werd de vorst door een raad gekozen. De taal van de elite was in die tijd nog steeds het Sanskriet, de gewone bevolking sprak echter dialecten die Prakrits worden genoemd.
Het kastensysteem was inmiddels volledig ontwikkeld. Religieuze rituelen werden uitgevoerd door een priesterklasse, een ander deel van de bevolking was van geboorte uit krijger, weer anderen ambachtslieden of boeren. Vermoedelijk werden rond deze tijd (800 - 500 v.Chr.) de Upanishads geschreven, Laat-Vedische teksten die een grote invloed zouden hebben op de Indische filosofie en maatschappij. Ongeveer in dezelfde tijd (wel als de gouden eeuw van de Indische filosofie gezien) werden het boeddhisme en het jainisme gesticht door respectievelijk Gautama Boeddha en Mahavira. Beide nieuwe religies waren gecentreerd rond een simpele doctrine en werden in Prakrit gepredikt, zodat ze snel veel aanhangers hadden onder het gewone volk. Overigens zijn religieuze verschillen tot de komst van de islam op het Indisch Subcontinent nooit redenen voor grootschalige conflicten geweest, deze religies bestonden meestal vreedzaam naast elkaar. Het jainisme zou beperkt blijven tot het subcontinent, terwijl het boeddhisme door reizende monniken en nonnen vanuit India naar Centraal Azië, China, Tibet, Sri Lanka en Zuidoost-Azië verspreid werd.
[bewerk] Perzische en Griekse invasies
Zie Achaemeniden, Alexander de Grote en Greco-Boeddhisme voor de hoofdartikelen over dit onderwerp. |
Gebieden in het noordwesten van het Indisch Subcontinent (tegenwoordig in Afghanistan en Pakistan ten westen van de Indus) kwamen door veroveringen van Darius de Grote rond 520 v.Chr. onder heerschappij van het Perzische Achaemenidenrijk. Deze gebieden bleven zo'n twee eeuwen lang Perzisch.[15] Toen Alexander de Grote in 334 v.Chr. het Achaemenidenrijk veroverde trok hij verder naar het oosten om in de Slag bij de Hydaspes (in de buurt van het tegenwoordige Jhelum in Pakistan) de lokale koning Porus te verslaan. Daarmee werd een groot deel van de Punjab aan Alexanders rijk toegevoegd.[16] Alexanders troepen weigerden echter verder dan de Hydaspes (Beas) te trekken en hij was gedwongen zijn verovertocht te staken. Alexander gaf sommige van zijn veteranen land in de Punjab en liet onderbevelhebbers achter om de administratie van deze provincies te regelen. Na zijn dood gingen deze onderbevelhebbers, die diadochen worden genoemd, onderling op de vuist en werden al snel van het subcontinent verdreven.
Zowel de Perzische als de Griekse invasie hadden grote invloed op de Indische beschaving. Het politieke systeem van de Perzen werd bijvoorbeeld overgenomen door de Maurya's. In de regio Gandhara (het tegenwoordige Afghanistan en noordwesten van Pakistan) konden door de invasies uit het westen Indische, Perzische, Centraal-Aziatische en Griekse invloeden samensmelten waarbij het Greco-Boeddhisme ontstond, een belangrijke culturele stroming binnen het mahayana-boeddhisme die tot de 5e eeuw n. Chr. zou blijven bestaan.
[bewerk] Maghada
Zie Magadha voor het hoofdartikel over dit onderwerp. |
Het koninkrijk Maghada was oorspronkelijk één van de Mahajanapada's, volgens de overlevering gesticht door de Haryanka's in 684 v.Chr. De hoofdstad was eerst Rajagriha, later werd dat Pataliputra (bij het tegenwoordige Patna). Op de dynastie van de Haryanka's volgden de Shishunga's, vanaf 424 v.Chr. de Nanda's en vanaf 321 v.Chr. de Maurya's.
[bewerk] Maurya's
Zie Maurya's, Chandragupta Maurya en Asoka voor de hoofdartikelen over dit onderwerp. |
In 321 v.Chr. maakte de eerder verbannen generaal Chandragupta Maurya, geadviseerd door het militaire genie Chanakya een einde aan de Nanda-dynastie door koning Dhana Nanda af te zetten. Dit betekende het begin van de Maurya-dynastie. Chandragupta Maurya veroverde vervolgens niet alleen een groot deel van het Indisch Subcontinent, maar verlegde de grenzen van zijn rijk tot aan Perzië en Centraal Azië door Gandhara te veroveren op de Griekse diadochen.
Chandragupta Maurya bekeerde zich tot het Jainisme en zorgde voor de verspreiding van deze religie in Zuid-India. Hij werd opgevolgd door zijn zoon Bindusara, die een aantal rijkjes op het zuidelijke subcontinent veroverde of schatplichtig maakte.
Bindusara werd opgevolgd door zijn zoon Asoka, die er in het begin op uit was zijn rijk verder uit te breiden. Na een bloederige strijd onderwierp hij het koninkrijk Kalinga, maar kreeg spijt van zijn daden. Hij bekeerde zich tot het boeddhisme en bedreef daarna een politiek van geweldloosheid (ahimsa). Overal in zijn rijk liet hij zuilen met daarin gebeiteld de edicten van Asoka oprichten, die bebaseerd waren op het boeddhisme. Deze edicten zijn de oudste bewaard gebleven historische documenten op het subcontinent, vanaf deze tijd kunnen dynasties redelijk nauwkeurig gedateerd worden. Dankzij Asoka zou het boeddhisme zich verspreiden over grote gebieden in Zuid- en Oost-Azië. In het Mauryarijk werd het de de facto staatsgodsdienst. Asoka's kleinzoon Samprati bekeerde zich echter tot het jainisme en hielp deze religie te verspreiden.
[bewerk] Na de Maurya's
Al 50 jaar na de dood van Asoka (185 v.Chr.) kwam er een einde aan de Maurya-dynastie, toen koning Brihadratha werd vermoord door zijn generaal Pusyamitra Sunga. Sunga stichtte de Sunga-dynastie, die op zijn beurt weer gedeeltelijk werd verdrongen door de Kanva-dynastie (71 - 26 v.Chr.). Het rijk was inmiddels een groot deel van zijn voormalige gebied kwijt en na nederlagen tegen de Satavahana-dynastie van het Andhrarijk in het zuiden van het subcontinent (30 v.Chr.) was de hegemonie van Magadha voorgoed voorbij.
[bewerk] Middenrijken
Zie middenrijken van India voor het hoofdartikel over dit onderwerp. |
Na de val van het Mauryarijk volgden een aantal eeuwen van politieke chaos. Zowel in het zuiden als noorden ontstonden een groot aantal onderling rivaliserende rijkjes en dynasties. Een aantal daarvan heerste tijdelijk over een groter gebied. Desondanks was de middenperiode een periode van grote culturele ontwikkeling en welvaart, die voortkwam uit de handelscontacten die vooral het zuiden had met het Romeinse Rijk in het westen[17] en Zuidoost-Azië in het oosten. Veel van de zuidelijke dynasties heersten ook over grote gebieden in Zuidoost-Azië en verspreiden er het boeddhisme en hindoeïsme.
De Satavahana-dynastie heerste vanaf ongeveer 230 v.Chr. over wat nu Midden-India is. De belangrijkste heersers waren Satakarni, die de Sunga's uit het noorden versloeg en Gautamiputra Satakarni. Tegelijkertijd lag van de 2e eeuw v.Chr. tot de 3e eeuw n. Chr. in de Himalaya het koninkrijk Kuninda.
Boeddhisme en jainisme hadden hindoeïsme in het noorden en midden vervangen als dominante godsdienst. Tijdens de Gupta's zou het boeddhisme een schisma doormaken en splitsen in de hinayana- en mahayanascholen. Tegelijkertijd vond iets soortgelijks plaats in het jainisme, dat splitste in de digambara- en svetambarascholen. Na de 5e eeuw maakte het hindoeïsme echter een come-back, om tot op heden de dominante godsdienst van India te blijven. Het zuiden was al die tijd dominant-hindoeïstisch, omdat de invloed van de Maurya's er veel kleiner was geweest.
Een andere nieuwe stroming was het christendom, dat volgens de overlevering in 52 n. Chr. door de apostel Tomas naar Kerala was gebracht.
[bewerk] Noordelijke middenrijken
In het noordwesten van het subcontinent ontstonden vanaf de 2e eeuw v.Chr. een aantal "hybride" dynasties en rijken, de Indo-Grieken, de Indo-Scythen, de Indo-Parthen en de Indo-Sassaniden. Het Indo-Griekse Rijk werd gesticht toen de Indo-Bactrische koning Demetrius het noorden van het Indisch Subcontinent binnenviel in 180 v.Chr. en strekte zich uit over gebied in het tegenwoordige Afghanistan en Pakistan. Het rijk hield bijna twee eeuwen stand en werd geregeerd door een opeenvolging van dertig Griekse koning, die vaak aan de macht kwamen na een burgeroorlog met hun voorganger. De Indo-Scythen waren een Indo-Europese Saka stam (Scythen), die uit het zuiden van Siberië naar Bactria migreerden en van daaruit Sogdiana, Kasjmir, Arachosia en Gandhara binnenvielen. Hun rijk hield stand tussen de 2e eeuw v.Chr. en de 1e eeuw n. Chr. De Indo-Parthen (ook wel Pahlava's genoemd) versloegen een aantal lokale heersers (waaronder de Kushana heerser Kujula Kadphises) in het tegenwoordige Afghanistan en Noord-Pakistan en beheersten daarna een tijd lang een deel van Gandhara. Nog later zou de Indo-Sassanide cultuur ontstaan door het mengen van de Indische cultuur met die van de Perzische Sassaniden.
In de 1e eeuw n. Chr. ontstond het rijk Kushana in het noorden, gesticht door de Yuezhi, een Indo-Europese stam uit Centraal-Azië. Het rijk strekte zich op zijn hoogtepunt uit van Bactria in het tegenwoordige Afghanistan en Tadzjikistan tot ver in de Gangesvlakte, misschien zelfs tot aan de Golf van Bengalen.
[bewerk] Zuidelijke rijken
De Westelijke Kshatrapa's (35 - 405 n. Chr.) waren Saka-heersers van een rijk in west-centraal India. Ze waren de opvolgers van de Indo-Scythen en tijdgenoten van de Kushana's in het noorden en de Satavahana's in het zuiden.
In het uiterste zuiden lagen een aantal rijken en rijkjes naast elkaar, waaronder de Pandya's, Chola's, Chera's, Kadamba's, de Westelijke Ganges-dynastie, de Pallava's en Chalukya's. Een aantal van deze rijken veroverde aanzienlijke gebieden van Zuidoost-Azië wat leidde tot de verspreiding van het hindoeïsme daar. Een boeddhistische dynastie, de Kalabhra's, onderbrak korte tijd de dominantie Chola's, Chera's en Pandya's in het zuiden.
[bewerk] Gupta's
Zie Gupta's voor het hoofdartikel over dit onderwerp. |
In de 4e en 5e eeuw heerste de Gupta-dynastie over het grootste deel van het noorden van het Indisch Subcontinent, deze periode wordt wel de "gouden eeuw" van India genoemd. De Gupta's zorgden voor een opbloei van cultuur en wetenschap en introduceerden een effectievere politieke administratie. Het was de tijd van de terugkeer van het hindoeïsme en de Vedische Purana's zijn waarschijnlijk tijdens deze periode geschreven. De wiskundige Aryabhata (rond 476-550), die wordt gezien als één van de grondleggers van de moderne wiskunde, leefde aan het einde van de Guptaperiode in Paliputra. De periode van rust maakte het voor Chinese Tang monniken, waaronder Fa Hien en later I-Tsing, mogelijk om India te bezoeken en beschrijven.
De Witte Hunnen, een waarschijnlijk Hephtalitisch volk uit Centraal-Azië, hadden zich in de vroege 5e eeuw in Afghanistan gevestigd, hun hoofdstad was Bamiyan. Aan het begin van de 6e eeuw vielen ze Noord-India binnen en maakten een einde aan het Guptarijk. Daarna was het subcontinent weer enige tijd verdeeld over een groot aantal lokale rijkjes, hoewel de Gupta's over een gebied in Magadha bleven heersen.
[bewerk] Klassieke tijd
De laatste Gupta-heerser werd door de Vardhanakoning Harsha (590–647) verslagen, die vervolgens het grootste deel van het noorden weer verenigde. Na Harsha's dood viel zijn rijk weer uiteen. De tijd vanaf Harsha's veroveringen tot en met de val van het hindoerijk Vijayanagar in 1565 wordt als de klassieke tijd in de Indische geschiedenis gezien. In het noorden hield deze periode eerder op dan in het zuiden, dankzij de invallen van de moslim-rijken uit Centraal-Azië.
Dit was de periode van de klassieke hindoe-architectuur. Veel van de bekendste tempels van Zuid-India werden in deze tijd gebouwd. In het uiterste zuiden ontstond onder de Pallava's (later de Chola's) de uitbundige Dravidische architectuur. Ook kunst en literatuur bloeiden, en de filosofieën van hindoeïsme, boeddhisme en jainisme ontwikkelden zich tot de huidige vorm.
Van de 7e tot 9e eeuw streden drie dynasties om de hegemonie in het noorden: de Pratihara's van Malwa en later Kannauj; de Pala's van Bengalen en de Rashtrakuta's uit de Deccan. De Pala's werden later opgevolgd door de Sena's en het Pratihararijk splitste in een aantal kleinere rijkjes, die als de eerste Rajputstaatjes kunnen worden gezien. Rajputdynasties zouden uiteindelijk in een groot deel van het noorden van het subcontinent de lokale machthebbers vormen. De Rajputs boden ook lange tijd verzet tegen de islamitische invallers.
Vanaf het midden van de 7e eeuw tot de 11e eeuw heerste over Gandhara en Kasjmir de Shahi's. De Shahi's waren een boeddhistische dynastie die vanaf de 3e eeuw de omgeving van Kabul geregeerd hadden.
De Chalukya's heersten over de Deccan (het midden van het subcontinent) vanaf het midden van de 6e eeuw tot 753. Hun hoofdstad was Badami in Karnataka. In 753 werden ze opgevolgd door de Rashtrakuta's. De Chalukya's regeerden opnieuw van 972 tot 1190, nu vanuit Kalyani. Het rijk van de Chalukya's viel midden in de 12e eeuw uiteen in verschillende kleinere rijkjes.
Verder naar het zuiden, rond Kanchi, lag tegelijkertijd het rijk van de Pallava's. Deze werden later opgevolgd door de Chola's uit wat tegenwoordig het noorden van Tamil Nadu is. In de 11e eeuw ontstond in Karnataka het rijk Hoysala. Al deze zuidelijke staten dankten hun welvaart aan de handel (via de islamitische wereld) met Europa en hun overzeese koloniën in Zuidoost-Azië en Indonesië. In de 14e eeuw zouden ze, na invallen van islamitische legers uit het noorden, opgaan in Vijayanagar.
[bewerk] Opkomst van de islam
[bewerk] Eerste veroveringen
Na de verovering van het Sassanidenrijk door het arabische kalifaat in de 7e eeuw grensde het subcontinent in het westen aan islamitische gebieden. In 711 landde een arabische strafexpeditie onder Muhammad bin Qasim in Sindh. Bin Qasim veroverde de Indusvallei tot Multan, maar werd daarna teruggeroepen naar Irak. In de daarop volgende eeuwen zou alleen Sindh in arabische handen blijven. De islam arriveerde op vreedzamere wijze in Kerala, waar vanaf de 7e eeuw een aantal arabische handelsnederzettingen lag.
In het noorden van het Indisch Subcontinent was na het uiteenvallen van het rijk van Harsha een machtsevenwicht tussen verschillende rijkjes ontstaan. In de 11e eeuw werd dit evenwicht verstoord door een nieuwe macht uit het noordwesten, in de vorm van de islamitisch-Turkse heerser van Afghanistan, Mahmud van Ghazni. Deze had in Ghazni een schitterende hoofdstad laten bouwen, waar hij alle rijkdommen die hij kon vergaren naar toe sleepte. Hij organiseerde tussen 1001 en 1025 17 militaire expedities naar de Indische vlakten waar hij zoveel mogelijk tempelschatten buitmaakte, maar hij was niet geïnteresseerd in het bezetten van het land.
Mohammed van Ghazni's opvolgers (de Ghaznaviden-dynastie) heersten tot 1160 over een rijk dat zich van Afghanistan tot aan de Punjab uitstrekte. In dat jaar werd dit rijk overgenomen door Muhammad Ghori, die ondanks verzet van de Rajputheerser Prithviraj Chauhan Delhi veroverde en een groot deel van de Gangesvlakte onder moslimheerschappij bracht. Na zijn dood in 1206 stichtte zijn generaal Qutb-ud-din Aybak het Sultanaat van Delhi.
[bewerk] Sultanaat van Delhi
Zie Sultanaat van Delhi voor het hoofdartikel over dit onderwerp. |
De opvolgers van Qutb-ud-din-Aybak worden de slavendynastie (1206 - 1290) genoemd. Het Sultanaat van Delhi veroverde grote delen van de noordelijke vlakten, tot het ongeveer de omvang van het eerdere Guptarijk had. De slavendynastie werd opgevolgd door de Khilji- (1290 - 1320) en Tughlaq- (1320 - 1413) dynastieën, die een groot deel van Centraal-India aan het rijk toevoegden.
Hoewel de opmars en plundertochten van de moslims vaak met grote wreedheden tegen de hindoe-bevolking gepaard ging, zou in de tweede helft van de 14e eeuw de cultuur van de invallers (Afghanen, Arabieren en Turken) beginnen te vermengen met die van de oorspronkelijke bevolking. Nieuwe stijlen ontstonden in de kunst, filosofie, architectuur en literatuur. Door vermenging van de Sanskritische prakrits met de talen van de nieuwkomers (Perzisch, Turks en Arabisch) ontstond het Urdu, tegenwoordig de dominante taal in het noorden van het subcontinent.
[bewerk] Vijayanagar en de Deccan-sultanaten
Zie Vijayanagar en Deccan-sultanaten voor de hoofdartikelen over dit onderwerp. |
Door de veroveringen van met name Mohammed Tughlaq (sultan van 1325 - 1351) werden de hindoe-rijken in het zuiden in het nauw gedreven. Het laatste grote hindoe-rijk, Vijayanagar, werd in 1336 gesticht om de islamitische invallers te verdrijven, onder andere het koninkrijk Hoysala ging in het rijk op.
Mohammed Tughlaq was gedwongen zijn ambitie het hele subcontinent onder zijn heerschappij te brengen op te geven en trok zich terug naar het noorden. Mohammeds onderbevelhebber Aladdin Bahman Shah kwam in opstand en stichtte het Bahmani Sultanaat in de Deccan. Dit sultanaat en Vijayanagar zouden gedurende de 14e en 15e eeuw een serie bloedige oorlogen uitvechten om de controle van Centraal-India.
Van 1482 tot 1518 viel het Bahmani Sultanaat uiteen in de vijf onderling ruziënde Deccan-sultanaten. Vijayanagar profiteerde van deze verdeling door grote gebieden op de sultans te veroveren. Uiteindelijk sloten de islamitische staatjes in het noorden een verbond en versloegen Vijayanagar in de Slag bij Talikota, waarmee een einde kwam aan de macht van Vijayanagar. Het rijk zou nog tot 1646 bestaan maar nooit meer een belangrijke militaire macht vormen.
[bewerk] Mogoels
Zie Mogoelrijk voor het hoofdartikel over dit onderwerp. |
In 1526 viel Babur, een Timoeride (Turco-Perzische) afstammeling van Timoer Lenk, met zijn leger vanuit Afghanistan de Punjab binnen. Baburs troepen waren uitgerust met vuurwapens, tot dan toe onbekend op het subcontinent, waardoor zijn leger de veel grotere legers van de sultan van Delhi konden verslaan. Hij veroverde het grootste gedeelte van de noordelijke vlakten en stichtte het Mogoelrijk, dat ongeveer twee eeuwen lang de Indische geschiedenis beheerste. Het rijk zou voor het eerst sinds de Maurya's bijna het hele subcontinent beslaan. Vanaf 1707, met de dood van keizer Aurangzeb, zou het rijk langzaam beginnen te vervallen.
De Mogoeltijd was een tijd van economische vooruitgang en opbloei van kunst, filosofie en wetenschap. De Mogoelkeizers lieten in hun rijk grote paleizen, forten, moskeeën en tuinen bouwen. De Mogoels zelf waren allen moslim, maar regeerden over een bevolking die merendeels hindoe was. Sommige keizers waren religieus tolerant en patroniseerden openlijk andere godsdiensten en filosofieën, anderen lieten tempels slopen en niet-moslims zware belastingen betalen.
Hoewel de Mogoels wreed konden optreden tegen opstanden of bij het onderwerpen van vijandige rijkjes, volgden een integratiepolitiek met de cultuur van de bevolking. In tegenstelling tot de sultans van Delhi zagen een aantal Mogoelkeizers in dat het niet mogelijk zou zijn de gehele bevolking tot de islam te bekeren. Dit vormde een belangrijke reden voor hun succes. Het beste voorbeeld hiervan was Akbar de Grote (1556 - 1605), die de belasting voor niet-moslims afschafte, de heilige dagen en feesten van hindoes, sikhs, boeddhisten, jains, christenen en parsi's respecteerde en zelfs een eigen godsdienst stichtte, deen ilahi, die een mengeling moest vormen van al deze religies. De Mogoelkeizers trouwden met Indische prinsessen, gaven lokale maharadja's bepaalde voorrechten en probeerden ook in de kunst de eigen Perzische stijl met die van het subcontinent te vermengen (dit leidde bijvoorbeeld tot de Indo-Saraceense bouwstijl in de architectuur en de invoering van miniatuurschildering uit Perzië).
Jehangir (1605 - 1627) vervolgde zijn vaders politiek en liet de Shalimartuinen in Kasjmir aanleggen. Shah Jahan (1627 - 1658) is vooral bekend vanwege de bouw van de Taj Mahal. Zijn zoon Aurangzeb (1658 - 1707) volgde echter een andere politiek dan zijn voorgangers. Hij was een vroom moslim en liet grote moskeeën bouwen, waarvoor hij vaak tempels liet slopen. Ook voerde hij de belasting voor niet-moslims weer in. Dit stuitte op verzet en Aurangzeb was gedurende een groot deel van zijn regering bezig met militaire campagnes om opstanden neer te slaan of vijandige staatjes (waaronder de Maratha's), die aan de randen van het rijk vormden, te bevechten. Toen Aurangzeb stierf was het rijk begonnen aan een langzaam verval.
[bewerk] Komst van de Europeanen
Na de ontdekking van de zeeweg naar Indië door Vasco da Gama (1498) kwamen de Europeanen verder in aanraking met Indië. Eerst waren het de Portugezen die zich op verschillende plaatsen vestigden en de handel met dit land beheersten; zij handhaafden zich te Goa tot 1961. In het midden van de 17e eeuw traden de Nederlanders in hun plaats, die op de kusten van Malabar en Coromandel verschillende nederzettingen hadden. Weldra kregen ook de Britten er vaste voet; de Britse Oost–Indische Compagnie oefende van 1624 af tevens staatkundige macht uit. Ook de Franse Oost–Indische Compagnie ontwikkelde zich snel en verwierf Pondicherry en Chandernagore in Bengalen en tijdelijk ook Madras. Het Rijk van de grootmogol was steeds meer achteruitgegaan, onderscheiden staten hadden zich onafhankelijk gemaakt. De Britten wisten door verschillende veroveringen onder Lord Clive zijn gebied steeds meer uit te breiden.
Na de overwinning bij Plassey (1757) op de Bengaalse heerser Sirad ud Daulah verwierf het de eerste territoriale rechten in Bengalen. Daarna dwong Clive de Fransen tot terugtrekking. Bij de Vrede van Parijs (1763) ontving weliswaar Frankrijk Pondicherry en Chandernagore terug, doch in 1770 werd de Franse Oost–Indische Compagnie ontbonden.
De eerste gouverneur–generaal was Warren Hastings (1773–1785), die het gebied uitbreidde en het bestuur organiseerde. Ook zijn opvolgers vergrootten de Britse macht, onder andere door de verovering van Sindh en het rijk van de Sikhs (1849). Deze veroveringen en de plotselinge hervormingen die Lord Dalhousie (1848–1856) wilde invoeren, wekten grote verbittering, die onder zijn opvolger, viscount Canning (1856–1862), tot een uitbarsting kwam, de Sepoy–opstand. Te Mirat bij Delhi brak 10 mei 1857 een oproer uit. Delhi werd door de Britten belegerd en na een bloedige bestorming ingenomen. Daarna werd Hindoestan langzamerhand onderworpen en aan de schijnbare heerschappij van de grootmogol een einde gemaakt.
[bewerk] Brits-Indië
Zie Brits-Indië voor het hoofdartikel over dit onderwerp. |
Het bestuur van Indië werd nu in 1858 aan de Britse Kroon overgedragen. De gouverneur–generaal kreeg de titel van Onderkoning. In 1876 kreeg koningin Victoria de titel van Keizerin van India. In binnenlandse aangelegenheden kreeg Indië een grote mate van zelfstandigheid.
In de tweede helft van de 19e eeuw ontwaakte het politieke bewustzijn onder de ontwikkelde Indiërs. Onder de eerste figuren die naar grotere invloed op het bestuur streefden, waren Gokhale en Tilak, van wie de eerste de gematigde, de tweede de meer radicale richting vertegenwoordigde. In 1885 kwam op initiatief van de Engelsman A.O. Hume voor het eerst het All Indian National Congress (Congrespartij) bijeen. Aanvankelijk ging dit lichaam zeer gematigd te werk, doch onder invloed van de moslims ontwikkelde het zich op den duur in meer extremistische richting, vooral na 1892. Een scherp conflict tussen het Britse bestuur en de Indische bevolking brak uit toen de onderkoning Lord Curzon in 1905 Bengalen in twee provincies verdeelde. In 1909 bracht Lord Minto als onderkoning een bestuurshervorming tot stand, waarbij een soort Indisch parlement in het leven werd geroepen, de Morley–Mintohervormingen. Dit bracht de gemoederen evenwel slechts weinig tot rust. De verdeling van Bengalen werd ongedaan gemaakt; tevens werd de zetel van de regering van Calcutta overgebracht naar Delhi, de oude residentie van de grootmogols.
Gedurende de Eerste Wereldoorlog ontving het Verenigd Koninkrijk van zijn Indisch rijk krachtige steun in geld en manschappen. De leiders van de Indische nationale beweging verwachtten namelijk dat Indië na het beëindigen van de oorlog de dominionstatus zou krijgen. Toen dit niet geschiedde, volgde een heftige opleving van de nationalistische oppositie. De regering trachtte deze te onderdrukken door speciale maatregelen (Rowlatt Act, 1919), die echter verontwaardiging ontketenden: zo kwam het volk in de Punjab op vele plaatsen in opstand, hetgeen leidde tot een heftig bloedbad in Amritsar (1919), aangericht door de troepen van generaal Dyer. Wel werden door de Montagu–Chelmsfordhervormingen Indische burgers bij het bestuur betrokken.
Als leider van de Indische nationale beweging trad in die jaren naar voren Mohandas Karamchand Gandhi. Deze streefde ernaar op geweldloze wijze, door 'burgerlijke ongehoorzaamheid', het Britse gezag te bestrijden. Zijn eerste campagne begon in 1920, met medewerking van de moslims. In 1930 organiseerde hij opnieuw een grote ongehoorzaamheidsbeweging, waarbij hij het zoutmonopolie van de regering poogde te breken. In hetzelfde jaar werd het rapport van het door de Simon–commission in 1928 gehouden onderzoek naar de toekomstige status van India gepubliceerd. Het beval de verlening van zelfbestuur aan. Nog in 1930 vond te Londen de eerste rondetafelconferentie plaats, die echter door de meer extreme Indiërs werd geboycot. Aan een volgende conferentie nam Gandhi echter deel als vertegenwoordiger van de Congrespartij (1932).
Het resultaat van deze conferenties was de Government of India Act van 1935, waarin een federatief India met een grote mate van zelfbestuur voor de provincies werd ingesteld. Sedertdien heerste er een relatieve rust, ofschoon noch de Congrespartij, onder Jawaharlal Nehru, noch de in 1906 opgerichte Moslim Liga, onder Muhammad Ali Jinnah, volledig tevredengesteld was. Beide wensten een volkomen onafhankelijk India, maar terwijl het Congres de eenheid van het land wilde behouden, met de moslims als minderheid, streefde de Moslem Liga een tweeledige staat na. De 512 vorsten waren bedacht op het behoud van hun rechten en in het algemeen vóór bestendiging van de bestaande toestand.
De dag nadat het Verenigd Koninkrijk de oorlog had verklaard aan het Duitse Rijk (3 september 1939), verklaarde de onderkoning, Lord Linlithgow, ook India in staat van oorlog. Dit lokte veel kritiek uit. Gandhi bleef de geweldloosheid prediken; Nehru en anderen wensten het Verenigd Koninkrijk te helpen onder voorwaarde van een politiek akkoord. Het Britse antwoord op deze eis werd door het Congres niet aanvaard en Gandhi kreeg opnieuw de leiding in handen. De zware nederlagen die de geallieerden in het Verre Oosten leden, vooral de val van Singapore en de kritieke toestand in Birma, verwekten in India grote beroering. Gandhi bleef voorstander van geweldloosheid, terwijl Nehru de Britten wilde helpen in ruil voor onafhankelijkheid. Een andere leider, Subhas Chandra Bose, week uit naar Japan, vormde een 'voorlopige regering van India' en stichtte een vrij Indisch leger, dat aan de zijde van de vijand streed. In maart 1942 kwam Sir Stafford Cripps naar India met voorstellen, die onder andere de stichting van een onafhankelijke Indische Unie en het opstellen van een nieuwe grondwet behelsden. In juni 1943 begon Gandhi een heftige 'Verlaat Indië–actie', die tot zijn arrestatie en die van vele anderen leidde.
[bewerk] Deling van India
Zie Deling van India voor het hoofdartikel over dit onderwerp. |
Na de Tweede Wereldoorlog kwam het Congres versterkt uit de verkiezingen te voorschijn en op verzoek van de onderkoning Lord Wavell vormde Nehru in september 1946 een interimregering. De verdeeldheid tussen het Congres en de Moslim Liga maakte echter de vorming van één onafhankelijke Indische staat onmogelijk. Ten slotte wist Wavells opvolger, Lord Mountbatten, na talloze besprekingen de verdeling van Indië in twee staten, India en Pakistan, te doen aanvaarden. Op 15 augustus 1947 werd de Indian Independence Act van kracht, waarmee een eind was gekomen aan het Brits–Indische Rijk.
[bewerk] Na de onafhankelijkheid
Zie Geschiedenis van de Republiek India voor het hoofdartikel over dit onderwerp. |
Zie Geschiedenis van Pakistan voor het hoofdartikel over dit onderwerp. |
India en Pakistan hebben sindsdien nog verscheidene grensconflicten gehad. India greep ook in bij de burgeroorlog tussen West- en Oost-Pakistan in 1971 waarna het laatste gebied zichzelf afscheidde als het land Bangladesh. Tot in 2003 zijn de spanningen tussen beide landen zeer hoog en zijn ze verwikkeld in een wapenwedloop.
Bronnen, noten en/of referenties: |
|
Geschiedenis van Azië | |
---|---|
Geschiedenis van: Afghanistan - Armenië - Azerbeidzjan - Bahrein - Bangladesh - Bhutan - Brunei - Cambodja - China - Filipijnen - Georgië - India - Indonesië - Irak - Iran - Israël - Japan - Jemen - Jordanië - Kazachstan - Kirgizië - Koeweit - Laos - Libanon - Maldiven - Maleisië - Mongolië - Myanmar - Nepal - Noord-Korea - Oezbekistan - Oman - Oost-Timor - Pakistan - Palestijnse Autoriteit - Qatar - Rusland / Siberië - Saoedi-Arabië - Singapore - Sri Lanka - Syrië - Tadzjikistan - Taiwan - Thailand - Tibet - Turkije - Turkmenistan - Turkse Republiek Noord-Cyprus - Verenigde Arabische Emiraten - Vietnam - Zuid-Korea
|