I Makkabeeën
Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
I Makkabeeën is een van de deuterocanonieke of apocriefe boeken naast de Hebreeuwse Bijbel. Het werd vermoedelijk rond 100 v.Chr. geschreven, na het herstel van een onafhankelijk joods koninkrijk.
Het wordt in de katholieke en orthodoxe canons opgenomen, in de protestantse wereld wordt het als apocrief beschouwd, terwijl in de joodse opvatting het als historisch betrouwbaar geschrift gezien wordt.
Het boek telt 16 hoofdstukken.
[bewerk] Inhoud
Het boek vertelt het verhaal over de verovering van Judea door de Grieken onder Alexander de Grote, de poging van de Grieken om hun cultuur aan de joden op te leggen, en de joodse opstand tegen deze overheersing. De naam Makkabee betekent waarschijnlijk hamer en is oorspronkelijk alleen van toepassing op de eerste leider van de opstand, Judas, de derde zoon van de priester Mattathias. In ruimere zin wordt de naam ook voor zijn broers gebruikt, en daarom ook voor het boek. Leerstellig gezien sluit het boek aan bij de traditionele joodse leer, zonder nieuwe elementen zoals in II Makkabeeën.
Het boek beslaat de hele opstand van 167 tot 134 v.Chr. en benadrukt dat de redding van het joodse volk in deze crisis van God kwam door de hand van de familie van Mattathias, vooral door zijn zoons Judas, Jonathan en Simon, en zijn kleinzoon Johannes Hyrcanus.
In het eerste hoofdstuk verovert Alexander het gebied van Palestina, alleen om opgevolgd te worden door de Seleuciden, Antiochus Epiphanes, die de Tweede tempel ontwijdt door er een "afschuwelijke gruwel" op te zetten. Wetenschappers hebben geconcludeerd dat de term voor "afschuwelijke gruwel" in de oorspronkelijke Hebreeuwse tekst hetzelfde moet hebben geklonken als "Heer des hemels", zodat de term op een altaar voor of beeld van Zeus (of, waarschijnlijker, zijn Syrische equivalent Baäl-Hasjamaïm) moet slaan. Antiochus introduceerde Helleense praktijken als een gymnasium in Jeruzalem, waardoor jongeren van hun geloof afvielen.
Mattathias roept de mensen op tot een heilige oorlog tegen de invallers, en zijn drie zoons beginnen een militaire campagne tegen hen. Na een verpletterende nederlaag omdat de verdedigers weigeren op Sabbat te vechten, toen Antiochus aanviel, redeneert Judas dat zij moeten vechten wanneer ze aangevallen worden. In 165 v.Chr. wordt de tempel heroverd en opnieuw gewijd, zodat de ceremoniële offers opnieuw gebracht kunnen worden (zie Chanoeka).
Judas zoekt een alliantie met de Romeinse republiek om de Grieken te verdrijven. Hij wordt na zijn dood opgevolgd door zijn broer Jonathan, die hogepriester wordt en ook allianties met Rome en Sparta zoekt. Simon volgt hen op in de dubbele functie van hogepriester en prins van Israël. (Simon en zijn opvolgers vormen de dynastie der Hasmoneeën).
Simon leidt het volk in vrede en welvaart tot hij wordt vermoord door agenten van Ptolemeus, die door de Grieken tot gouverneur was benoemd. Hij wordt opgevolgd door zijn zoon, Johannes Hyrcanus.
[bewerk] Aanleiding en doel
De rechtmatigheid van de Hasmoneese heerschappij was onder de Joden omstreden. Simon en de uit hem voortgekomen Hasmoneese dynastie verenigden namelijk zowel het koningschap als het hogepriesterschap in zich. Voor wetsgetrouwe Joden was dit niet mogelijk: de echte koning moest komen uit de stam Juda (meer specifiek: uit het huis van David), terwijl de hogepriester moest afstammen van Aäron uit de stam Levi. De Farizeeën en de Essenen stonden dan ook zeer kritisch tegenover de Hasmoneese heerschappij. De manier waarop de gebeurtenissen in het boek 1 Makkabeeën beschreven zijn, wekken de indruk dat het boek geschreven is om deze binnenlandse oppositie te overtuigen van de rechtmatigheid van het Hasmoneese bestuur.