Judea
Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
Judea, Grieks-Romeinse benaming (Judaea) voor het gebied van het koninkrijk Juda, thans nog naam van een streek die gedeeltelijk in Israël ligt en gedeeltelijk op de bezette Westelijke Jordaanoever
Inhoud |
[bewerk] Tempelstaatje Juda
Aan het koninkrijk Juda was in 586 v.Chr. een einde gekomen door toedoen van de Babyloniërs. In 515 mochten de weggevoerde Joden echter weer terugkeren naar het gebied. Zij herbouwden de Joodse tempel in Jeruzalem en vormden een tempelstaatje dat onderworpen was aan de Perzen. De hogepriester trad op als gouverneur van Juda en leidde het volk dan ook niet alleen in godsdienstige, maar ook in politieke zin.
Bij zijn veroveringen in het gebied voegde Alexander de Grote ook het tempelstaatje Juda toe aan het door hem gestichte hellenistische rijk (333 of 332 v. Chr.). Juda bleef dan ook een vazalstaatje, onderworpen aan een politieke grootmacht, met de eigen hogepriester als gouverneur. Na Alexanders dood werd Juda een tempelstaatje binnen het rijk van de Ptolemaeën. Voor de Joden brak, mede door handelscontacten met Alexandrië, waar al snel een grote Joodse gemeenschap ontstond, een periode van relatieve welvaart aan.
In 198 v. Chr. veroverden de Seleuciden Juda op de Ptolemaeën. Al spoedig ontstonden er echter spanningen tussen Joden en de Seleucidische overheersers, die telkens meer geld nodig hadden voor veldtochten richting Egypte. Bovendien ontstond er binnenslands in toenemende mate wrijving tussen de aristocratische families van de Oniaden en Tobiaden.
Gedurende heel de periode van overheersing door de Perzen tot aan die van de Seleuciden bleef de omvang van het tempelstaatje Juda gelijk, namelijk ongeveer de omvang van het oude koninkrijk Juda.
[bewerk] Makkabeese opstand en Hasmoneese staat
Zie Hasmoneeën voor het hoofdartikel over dit onderwerp. |
De spanningen met de Seleucidische overheersers bereikten een hoogtepunt tijdens het bewind van Antiochus IV Epiphanes. Dit leidde in 167 v. Chr. tot het uitbreken van de Makkabeese opstand, geleid door achtereenvolgens Mattatias, Judas Makkabeüs en Jonathan Makkabeüs. Mede dankzij een verzwakking van het Seleucidische rijk, waar telkens opnieuw verschillende troonpretendenten elkaar bestreden, slaagde de opstand. In 141 v. Chr. werd Judea een onafhankelijk Joods koninkrijk, bestuurd door de dynastie van de Hasmoneeën. De opeenvolgende Hasmoneese koningen breidden het Joodse land steeds verder uit, maar het gebied van Juda bleef er de kern van vormen.
Heersers uit deze periode zijn:
- Simon Makkabeüs (143-134)
- Johannes Hyrkanus (134-104)
- Aristobulus I (104-103)
- Alexander Janneüs (103-76)
- Salome Alexandra (76-67).
- Hyrkanus II en Aristobulus II
[bewerk] Romeinse provincie
[bewerk] Judea als vazalstaatje (63 v.Chr. - 6 n. Chr.)
In 63 v.Chr. lijfde Pompeius het gebied in bij het Romeinse Rijk. De Romeinen noemden het gebied voor het eerst Judea. De gebieden die door de verschillende Hasmoneese koningen aan het Joodse land waren toegevoegd, werden er weer van losgemaakt. Alleen Idumea, net ten zuiden van het oorspronkelijke tempelstaatje Juda, bleef nog tot Judea behoren. Hyrcanus II, de laatste Hasmoneese vorst, werd een vazalkoning onder de Romeinen.
Tijdens de regering van Hyrcanus II nam de invloed van de Idumeese gouverneur Antipater en zijn zonen Herodes en Phasaël steeds verder toe. Dit leidde er uiteindelijk toe dat toen Antigonus in 40 v.Chr. met hulp van de Parthen Judea wilde bevrijden van Romeinse heerschappij en daarbij Hyrcanus II gevangenzette en verminkte, Herodes toestemming kreeg van de Romeinse Senaat Judea opnieuw onder Romeins gezag te brengen. Als dank kreeg Herodes in 37 v.Chr. de koningstitel. Mede dankzij keizer Augustus, die het erg apprecieerde dat Herodes de Grote zijn kant koos in de burgeroorlog tegen Marcus Antonius, werd het Joodse land steeds verder uitgebreid, tot het een omvang had die vergelijkbaar was met het Hasmoneese rijk in zijn maximale omvang.
Na de dood van Herodes de Grote (4 v.Chr.) werd het Joodse land verdeeld onder enkele van zijn zonen. De gebieden Judea, Idumea en Samaria werden toegewezen aan Herodes Archelaüs, die in 6 na Chr. wegens wanbestuur uit zijn ambt ontheven werd.
[bewerk] Judea wordt een provincia
Het gebied waarover Archelaüs geheerst had, werd in 6 na Chr. aangewezen als de Romeinse provincie Judea (waartoe dus ook Idumea en Samaria gerekend werden). De provincie kwam onder keizerlijk toezicht te staan. De keizer oefende dit toezicht echter uit via de gouverneur van Syrië, waardoor de praefecti (en in later tijd procuratores) in de praktijk aan hem verantwoording moesten afleggen.
[bewerk] Residentie
De gouverneurs (aanvankelijk praefecti, later procuratores) hadden hun residentie in Caesarea. Het paleis van Herodes (gebouwd door Herodes de Grote) deed dienst als praetorium. Tijdens Joodse feestdagen en andere officiële gebeurtenissen verbleven zij gewoonlijk in Jeruzalem, in het paleis van Herodes (eveneens gebouwd door Herodes de Grote)aan de westkant van de stad. Waarom de gouverneurs hun gebruikelijke residentie in Caesarea kozen, kan ermee te maken hebben dat zij vreesden dat in Jeruzalem het gevaar voor opstanden tegen de Romeinen, vanwege geloofskwesties, te groot was, maar het is ook mogelijk dat hun keuze op deze stad viel omdat deze een haven had en daardoor gemakkelijker bereikbaar was vanuit Alexandrië en Rome, of omdat het klimaat er (door de ligging aan zee) aangenamer is dan in Jeruzalem.
[bewerk] Periode van 6 tot 41 na Chr.
Van 6 tot 41 na Chr. werd Judea bestuurd door praefecti. Soms worden deze bestuurders wel als procuratores aangeduid, maar uit de zogeheten Pilatus-inscriptie blijkt dat hun titel praefectus was.[1]
De volgende praefecti bestuurden Judea achtereenvolgens:
- Coponius (6-9)
- Marcus Ambibulus (9-12)
- Annius Rufus (12-15)
- Valerius Gratus (15-26)
- Pontius Pilatus (26-36)
- Marcellus (36-37)
- Marullus (37-41)
Deze praefecti hadden ook de bevoegdheid de hogepriester te benoemen (zie de Lijst van Hogepriesters in de Herodiaanse periode).
[bewerk] Periode van 41 tot 44 na Chr.
Van 41 tot 44 was Judea onderdeel van een vazalstaat, bestuurd door Herodes Agrippa I. Het gebied werd door Claudius aan Agrippa gegeven als dank voor zijn bemiddeling bij het verkrijgen van het principaat. In 44 overleed Agrippa.
[bewerk] Periode van 44 tot 66 na Chr.
Na Agrippa’s dood werd Judea opnieuw een Romeinse provincie. De omvang ervan was echter iets groter dan voor Agrippa het geval was, omdat nu ook Perea en Galilea tot de provincie Judea werden gerekend. In de jaren die volgden werd Judea vanuit Caesarea bestuurd door procuratoren. De volgende procuratoren bestuurden Judea achtereenvolgens:
- Cuspius Fadus (44-46)
- Tiberius Julius Alexander (46-48)
- Venditius Cumanus (48-52)
- Antonius Felix (52-60)
- Porcius Festus (60-62)
- Lucceius Albinus (62-64)
- Gessius Florus (64-66)
Deze procuratoren hadden, anders dan de prefecten die eerder Judea bestuurd hadden, niet de bevoegdheid de hogepriester te benoemen. Dit recht was na de dood van Herodes Agrippa I voorbehouden aan Herodes van Chalkis en na zijn dood aan Herodes Agrippa II.
[bewerk] Periode van 66 tot 70 na Chr.
Zie Joodse oorlog voor het hoofdartikel over dit onderwerp. |
Al langere tijd groeiden er spanningen in Judea, maar deze kwamen in 66 tot een hoogtepunt. Judea kwam in opstand tegen Rome. Vespasianus en diens zoon Titus wisten na een lange en bloedige strijd met hulp van vier legioenen de opstand uiteindelijk neer te slaan. Grote delen van Jeruzalem werden verwoest. De Joodse tempel ging in vlammen op.
[bewerk] Periode van 70 tot 135 na Chr.
Na de Joodse oorlog werd Judea bestuurd door een legatus Augusti pro praetore, die tevens het Legio X Fretensis aanvoerde, dat nu permanent bij Jeruzalem gelegerd werd. De residentie van de legates bleef echter nog steeds Caesarea. Gouverneurs over Judea uit deze periode zijn:
- Sextus Vettulenus Cerialis 70-71
- Sextus Lucilius Bassus 71-73/74
- Lucius Flavius Silva 73/74-81
- Gnaius Pompeius Longinus ca. 86 (tot 89?)
- Sextus Hermetidius Campanus ca. 93 (tot 97?)
- Tiberius Claudius Atticus Herodes ca. 99/100-102/103
- Gaius Iulius Quadratus Bassus 102/103-104/105
- Quintus Pompeius Falco 105-107
- Tiberianus ca. 114
De Kitosoorlog van 116-117 speelde vooral in de Joodse gemeenschappen in de diaspora, vooral in Cyrene, Egyte en Alexandrië, op Cyprus en in Syrië. In Judea was nauwelijks sprake van opstand. Wel bestond de angst dat de opstand ook naar Judea zou overslaan. Vanaf deze periode werd Judea dan ook een consulaire provincie en werd een bijkomend legioen gelegerd in Megiddo. Bestuurders in deze periode waren:
- Lusius Quietus 117
- Lucius Cossonius Gallus 120
- Quintus Tineius Rufus 130/131 - 134
- Sextus Iulius Severus 134-135
Na de opstand van Bar Kochba (132-135) kwam aan de zelfstandige provincie Judea een einde. Het gebied werd in 135 ingelijfd bij de provincia Syrië en omgedoopt tot Syria-Palaestina.
[bewerk] Zie ook
[bewerk] Noten
- ^ Zie hierover bij Pontius Pilatus
[bewerk] Externe link
J. Lendering, The province Judaea (6-66 CE) op Livius.org
Het Joodse land in de Grieks-Romeinse periode | ||
---|---|---|
Judea - Samaria - Galilea - Perea - Idumea - Dekapolis - Iturea - Batanea - Trachonitis - Auranitis - Gaulanitis |
|
|
---|---|
Achaea (Griekenland) | Alexandria et Aegyptus (Egypte) | Africa | Agri decumates | Alpes Cottiae | Alpes Maritimae | Alpes Poeninae | Arabia | Armenia Inferior | Asia | Belgica | Britannia | Cappadocia | Cilicië | Corsica | Creta | Cyprus | Cyrenaica | Dacia | Dalmatia | Epirus | Galatië | Gallia Aquitania | Gallia Lugdunensis | Gallia Narbonensis | Germania (inferior en superior) | Hispania Baetica | Hispania Lusitania | Hispania Tarraconensis | Italia | Judaea | Lycaonië | Lycië | Macedonië | Mauretania Caesariensis | Mauretania Tingitana | Moesië (inferior en superior) | Noricum | Numidië | Pannonië (inferior en superior) | Pamphylië | Pisidië | Pontus et Bithynia | Raetia | Sardinia | Sicilia | Syria | Thracië |