Duitse Orde
Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
De Duitse Orde is een ridderorde, ontstaan in 1189 als een gemeenschap van monniken met als doel de verzorging en verpleging van gewonde kruisvaarders. Aan het hoofd van de Duitse Orde stond een grootmeester, ook Hochmeister genoemd. In Duitsland en Oostenrijk bestaat de orde voort als een katholieke orde.
In Nederland bestaat sinds de reformatie tot op heden de Ridderlijke Duitsche Orde in de protestantse Balije Utrecht als een caritatieve instelling.
Inhoud |
[bewerk] Geschiedenis
Al in de jaren twintig van de twaalfde eeuw wijdde een geestelijke orde van ridders uit het Duitse Rijk, waartoe in de Middeleeuwen ook de Nederlanden en Boergondië behoorden, zich aan de ziekenzorg onder de kruisvaarders in het Heilige Land (Palestina), met name in Jerusalem en na de verdrijving uit die stad in Akko. De volledige naam van de organisatie luidde: Ordo fratrum hospitalis sanctae Mariae Theutonicorum Ierosolimitanorum (de orde van de broeders van het hospitaal van de heilige Maria der Duitsers in Jeruzalem), kortweg aangeduid met 'de Duitse Orde'. In 1221 werden zij door Rome gelijkgesteld aan de geestelijke ridderorden van de Tempeliers en Johanniters, wat inhield dat zij direct onder het pauselijk gezag kwamen te staan en 'exempt', dat is vrij bleven van het gezag van soevereine vorsten en bischoppen .
Na de definitieve verdrijving van de kruisvaarders uit het Heilige Land in 1291 richtten zij zich op de bezittingen die zij inmiddels hadden verworven in Spanje, in Hongarije (in Transsylvanië, toen Siebenbürgen, Zevenburgen genaamd) en uiteraard in het Duitse Rijk. Zij stelden zich strijdbaar ten dienste van wereldlijke vorsten in ruil voor land waarop zij hun burchten als steunpunten vestigden. Zo volgde een periode van expansie: binnen een eeuw wist de Duitse Orde uit te groeien tot 300 afzonderlijke ordensprovincies, zogeheten balijen. Dit was te danken aan de bemiddeling die zij konden verlenen in de voortdurende machtsstrijd tussen de keizers van het Heilige Roomse Rijk en de paus, en in de hulp die zij gaven bij de verdediging tegen heidense volken die vanuit het zuid- en het noordoosten de christelijke rijken, met name Hongarije en Polen, van tijd tot tijd binnenvielen. Met name de hoogste leider, de grootmeester (Hochmeister) Hermann von Salza (1170 – 1240) behoorde tot de meest invloedrijke mannen van zijn tijd, vooral door zijn grote diplomatieke gaven.
De Poolse hertog Koenraad van Mazovië riep in 1226 de hulp in van de ridderbroeders in de strijd die hij aan de noordgrens van zijn hertogdom voerde tegen de Pruzzen (van hun is de naam Pruisen afgeleid), een stammengroep die een Baltische taal sprak en nog steeds heidens was. De Duitse Orde zou in een omstreden pauselijke bul het gezag over dit gebied toegekend zijn. De ordensridders stichtten in totaal 120 burchten, eerst langs de Weichsel (Pools: Wisla) en de Oostzeekust, van Thorn (Pools: Torun) tot Koningsbergen (Königsberg, sinds 1945 Russisch: Kaliningrad), en in 1252 als laatste Memel (Klaipeda). In het Pruzzische binnenland werden nog tot omstreeks 1400 burchten opgericht als steunpunten. De Pruzzen werden na enkele heftige opstanden in 1281 definitief onderworpen door de Duitse ridders, daarin bijgestaan door edelen uit Engeland en Frankrijk die in de kerstening van het heidense Pruzzenland een nieuwe heilige opdracht (en ook vaak een adellijke sport) zagen, nu het Heilige Land voorgoed in handen van de Islam was gekomen. In deze strijd is vermoedelijk de helft van de Pruzzen omgekomen of naar de verwante Litouwers gevlucht. Stamhoofden die zich onder het gezag van de Duitse Orde schikten, behielden hun positie en zouden een basis gaan vormen voor de latere Pruisische adel. Eerder werd de Orde der Zwaardbroeders die in Lijfland (het noorden van het huidige Letland en het zuiden van het huidige Estland) actief was, in 1237 opgenomen in de Duitse Orde. Hiermee verkreeg de Orde een groot stuk territorium van Danzig (nu: Gdansk)tot Reval (nu: Talinn) en ontstond de zogenaamde Ordensstaat. Het was uniek in de Middeleeuwen dat een geestelijke orde een eigen vorstendom kon verkrijgen van een dergelijke grootte. Een verdere oostwaartse expansie, waarbij het Oosters-orthodoxe Rusland onder het gezag van Rome gebracht zou moeten worden, werd in 1242 gestuit door Alexander Nevski in de Slag op het Peipusmeer, waarmee deze een legendarische Russische held werd. In 1309 verhuisde de grootmeester van de Orde zijn zetel van Venetië naar de Marienburg (Pools: Malbork], waar nog steeds een van de grootste gothische burchten van Midden-Europa staat. Na eeuwen van verval werd dit enorme gebouwencomplex aan het begin van de 20ste eeuw door de Duitse keizer Wilhelm II, die zich erfgenaam van de Duitse orde waande, ingrijpend gerestaureerd. Het gebied van de Duitse Orde werd op een voor de 13e eeuw uitzonderlijk rationele manier georganiseerd: een net van verkeers- en communicatiewegen met op regelmatige afstanden burchten als militaire en bestuurlijke steunpunten, waarin een modern aandoende ambtenarenkaste met strak omschreven plichten en bevoegdheden de dienst uitmaakte. Bij hun burchten werden kleine steden opgericht ter bevordering van handwerk en handel. De bevolking voor deze stadsvestigingen kwam uit het toenmalige Duitse Rijk, en dus ook uit het huidige Nederland en België en de naam van de stad Preussisch Holland getuigt daar nog van, of beter getuigde daarvan want in 1945 werd zij omgedoopt tot Paslek. De boerenbevolking die in de 13de eeuwse oorlogen uitgedund was, werd in de 13de en 14de eeuw aangevuld met boerenkolonisten uit het Duitse Rijk, waaronder ook veel Sileziërs. Deze kolonisten kregen bijzondere voorrechten (persoonlijke vrijheid en voor een bepaalde aanvangstijd ook belastingvrijdom), als regel in eigen nieuw gestichte dorpen, maar nadat deze rechten weer grotendeels ingetrokken waren, vermengden zij zich met de oorspronkelijke Pruzzische bevolking. Het Pruzzisch was in de 17de eeuw dan ook verdwenen en toen werden nog uitsluitend (Neder-)Duitse dialecten gesproken. Uiteraard was vanaf de 13de eeuw het Hoogduits de officiële taal van bestuur en kerk wat het zou blijven tot de annexatie van het gebied in 1945 door Polen en de Sovjet-Unie, waarna de bevolking verdreven en door Polen en Russen vervangen werd. In het overigens zeer spaarzaam bevolkte zuiden van Oost-Pruisen, Mazoerië genaamd, hadden zich in de 16de eeuw, na een periode van epidemieën, kolonisten uit Mazovië gevestigd, wat dit gebied tot in het begin van de 20ste eeuw een Poolstalig karakter gaf. Dat was wat anders was dan Pools in nationaal opzicht, want deze Mazoeriërs werden luthers en nationaal Duitsgezind. In 1945 zijn zij daarom met de Duitssprekende meerderheidsbevolking van Oost-Pruisen eveneens verdreven (etnische en nationale zuivering).
Het is een uniek gegeven in de Europese geschiedenis dat tot het celibaat verplichte geestelijken krijgsdienst verrichtten. Maar hun eerst zo succesvolle bestuur was niet flexibel en liep gaandeweg vast in rigiditeit en ondervond steeds meer tegenstand in de zich ontwikkelende grotere steden, zoals Thorn (Torun), Danzig (Gdansk) en Elbing (sinds 1945: Elblag), welke naar autonomie streefden. Dat leidde tot een een oorlog waarin de Poolse koning een kans zag om Pruisen onder zijn gezag te brengen. Het conflict dat nationalistisch-anachronistisch vaak ten onrechte wordt voorgesteld als een begin van de eeuwenoude strijd tussen 'Polen' en 'Duitsers' was in werkelijkheid een politieke en economische belangenstrijd waarin aan beide zijden 'Duitsers' en 'Polen' (als men hen avant la lettre zo wil categoriseren) hun plaats kozen. Na een eerste nederlaag voor de Orde in 1410 (Slag bij Tannenberg, door de Polen Grunwald genoemd), kwam in 1466 tenslotte de definitieve overwinning voor de Poolse koning in de Tweede Vrede van Thorn (Thorner Vrede). De Duitse Orde moest de westelijke helft van zijn gebied (West-Pruisen, ook wel Pommerellen, Pools: Pomorze) aan de Poolse kroon afstaan, evenals het bisdom Ermland (Pools: Warmia) dat als een grote enclave midden in Oost-Pruisen lag en nu tot Pools bisdom werd verklaard. De op deze wijze gehalveerde Ordensstaat (Oost-Pruisen) bleef bestuurd door enkele honderden ordensridders, die in 1525 hun geestelijke geloften neerlegden toen hun grootmeester het lutheranisme invoerde en de staat seculariseerde. Samen met de Pruisische adel zouden deze ridders de basis gaan vormden van de de latere Oostpruisische adel (Junker). Hun grootmeester Albrecht von Brandenburg-Ansbach werd wereldlijk hertog van Pruisen en uit zijn nageslacht is het Pruisische koningschap ontstaan dat in de 17de eeuw zijn zwaartepunt naar het westen - Berlijn-Brandenburg - verlegde. De naam Pruisen ging daarbij over op Brandenburg.
[bewerk] De Orde valt uiteen in drieën
De bloeitijd van de orde was van 1309 tot 1410. In deze tijd bestond de volgende onderverdeling:
- Pruisen onder leiding van de Grootmeester (Hochmeister)
- Lijfland onder leiding van de Meester van Lijfland
- De balijen in het Duitse Rijk, de Nederlanden inbegrepen, onder leiding van de Duitsmeester (Deutschmeister)
- Daarnaast waren er nog balijen buiten het Duitse Rijk, voornamelijk in het gebied rond de Middellandse Zee, daterend uit de tijd vóór de 14de eeuw.
De slag bij Tannenberg (Grunwald) in 1410 was het begin van de neergang van de Duitse Orde. Toen bleef de schade voor de Orde nog beperkt maar in de erop volgende Dertienjarige Oorlog met de opstandige steden Danzig, Thorn en Elbing gesteund door Polen (1453-1466) moest de Duitse Orde West-Pruisen, met genoemde steden en ook de Marienburg, aan Polen afstaan. Het bisdom Ermland (Warmia), een grote enclave in het resterende gebied werd ook onder de Poolse kroon gesteld. Het hoofdkwartier van de Orde verhuisde toen naar [[|Königsberg], sinds 1945 Kaliningrad]. In 1525 ging de Grootmeester Albrecht van Brandenburg-Ansbach tot de reformatie over, huwde en veranderde Pruisen in een erfelijk hertogdom. Zowel de Meester van Lijfland als de Duitsmeester maakten toen aanspraak op het leiderschap. De Duitsmeester werd in 1527 de leider van de Orde. Hij ging toen de volgende titels voeren: Administrator des Hochmeistersamt und Deutschmeister. Zijn gebied bestond overigens alleen uit Lijfland (noordelijk Letland en zuidelijk Estland) en Koerland (zuidelijk Letland) en aan zijn gezag in Lijfland kwam in 1562 een einde, toen Rusland en Zweden delen ervan bezet hadden. Even later zou Polen het grotendeels onder zijn gezag brengen. De laatste meester Wolter van Plettenberg werd lutheraan, huwde en vormde in het overgebleven gebied het seculiere hertogdom Koerland (nu zuidelijk Letland).
[bewerk] De Duitse Orde na het verlies van de Baltische gebieden
De Duitsmeester had in de middeleeuwen geen vaste residentie. Hij verbleef meestal in de nabijheid van de keizer. In 1420 vestigde hij zich permanent in de commanderij Horneck. De Duitsmeester werd in 1494 verheven tot rijksvorst. Deze waardigheid hadden de Grootmeester en de meester in Lijfland niet. Na de verwoesting van de burcht Horneck in 1525 tijdens de boerenoorlog werd de residentie in 1527 verlegd naar de commanderij Mergentheim.
In de reformatie werd de balije Utrecht hervormd en de balijen Saksen en Thüringen luthers. De balije Hessen werd triconfessioneel: luthers, hervormd ('reformiert') en katholiek. De balije Utrecht bestaat nog steeds als een protestantse charitatieve ridderorde.
In 1797 gingen de bezittingen op de linker Rijnoever aan Frankrijk verloren. Paragraaf 26 van de Reichsdeputationshauptschluss van 25 februari 1803 stelde de Orde schadeloos met de stichten, abdijen en andere kloosters in Vorarlberg en Württemberg, in zoverre ze niet rechtstreeks onder keizerlijk rijksgezag stonden reichsunmittelbar. Hiervan uigezonderd waren de geestelijke goederen in de Breisgau (Baden).
In paragraaf 12 van de Vrede van Presburg van 26 december 1805 werd het grootmeesterschap erfelijk verbonden met het huis Habsburg met behoud van het vorstendom Mergentheim. Het stond de keizer vrij een prins uit zijn familie als grootmeester aan te wijzen. In paragraaf 8 werd de commanderij Mainau bij het keurvorstdendom Baden gevoegd.
In artikel 4 van de Vrede van Schönbrunn van 14 oktober 1809 deed de grootmeester afstand van alle bezittingen van de Orde in de door de Fransen ingerichte vazalstaten de Rijnbond. Napoleon droeg het vorstendom vervolgens over aan het koninkrijk Württemberg.
Na 1918 en de val van de monarchieën in Duitsland en Oostenrijk was het voortbestaan van de Orde in gevaar. Grootmeester aartshertog Eugenius van Oostenrijk trad in 1929 af en de Orde werd in dat jaar veranderd in een religieuze orde. De orde is streng katholiek en bestaat uit priesters, kloosterzusters, ereridders en de oude ridders "Alt Marianer" geheten. Ook nu nog worden prominente katholieken als ereridders in deze orde opgenomen.
Zie ook: Lijst van Ridderorden in Oostenrijk.
Na het herstel van de Nederlandse onafhankelijkheid in 1814 werd ook de De Ridderlijke Duitsche Orde in de protestantse Balije Utrecht bij wet hersteld. De Orde kreeg ook een deel van het door de Fransen ontnomen landbezit terug. Dit was destijds in opdracht van keizer Napoleon I, een man met een hekel aan adellijke ridderorden, genaast.
[bewerk] Grootmeesters (Hochmeister) van de Duitse Orde (van 1191 tot op heden)
Zie Grootmeesters van de Duitse Orde (1191 tot op heden) voor het hoofdartikel over dit onderwerp. |
[bewerk] Varia
Het kenteken van de Duitse Orde is een zwart kruis op een witte achtergrond. Daarom worden ze, net als de Tempeliers wel eens (incorrect) kruisridders genoemd. De kleuren zwart en wit zijn de vlag van Pruisen gaan vormen. Op die vlag is later het tenue van het Duits voetbalelftal gebaseerd.
De Duitse Orde bestond uit 12 verschillende balijen of landcommanderijen in het Duitse rijk: Alden Biesen, Utrecht, Bohemen, Oostenrijk, Bozen, Elzas-Bourgondië, Thüringen, Saksen, Lotharingen, Koblenz, Marburg/Hessen, Westfalen en Franken met aan het hoofd een landcommandeur. Een landcommanderij bevatte op zijn beurt verschillende commanderijen.
De Ridderlijke Duitsche Orde Balije Utrecht werd in de achttiende eeuw in de geest van de Verlichting grondig hervormd en economisch levensvatbaar gemaakt door Unico Wilhelm van Wassenaer. Deze organisatie bestaat als protestantse ridderorde tot op de dag van vandaag.
[bewerk] Trivia
Een man die zich "Zijne Keizerlijke en Koninklijke Hoogheid Prins Karl-Friedrich van Duitsland, "de jure" Keizer Karel VIII van Duitsland, Hertog van Saksen-Altenburg, Hertog van Schwaben noemt heeft op kerstdag 2001 de Duitse Orde in zijn rijk als een Ridderlijke Orde hersteld.De keizer benoemde zichzelf tot 54e Baljuw van Biesen. Op 10 april 2006 "verhief" de keizer de orde in een Keizerlijk decreet tot een "Keizerlijke Ridderlijke Ceremoniële Orde" waarvan hijzelf de zestigste "Ritterliche Hochmeister" zou zijn. De verwijzing naar de oude vorm "Hoch-und-Deutschmeister" ontbreekt. De insignia van deze Duitse Orde die "naast de klerikale orde zal bestaan" zijn een vreemde mengelmoes van typisch Russische linten en onderdelen van de versierselen van de Orde van Malta. Op de website van deze pseudo-orde wordt Paus Benedictus XVI "Grootkapelaan" van de Orde genoemd. Koningin Beatrix en alle regerende Europese vorsten zouden "Grootkruisen" zijn.
[bewerk] Externe link
Ridderorden en onderscheidingen in Oostenrijk tot 1500 | |
---|---|
Het Grootprioraat Bohemen van de Soevereine Militaire Hospitaalorde van Sint-Jan van Rhodos en Malta - De Duitse Orde
|