Kompel
Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
Een kompel (of mijnwerker) is een persoon die werkzaam is in de mijnbouw, bijvoorbeeld in een kolenmijn of een goudmijn.
De naam kompel komt van het Limburgse koempel dat op haar beurt komt van het Duitse Kumpel, hetgeen oorspronkelijk vriend of maat betekende. Het woord kompel is dus eigenlijk een germanisme, dat wil zeggen vernederlandsing, voor het Duitse woord Kumpel en werd pas ingevoerd bij komst van de Staatsmijnen; voordien had het een negatieve betekenis. Omdat mijnwerkers zich de gevaren voortdurend bewust waren, vormde zich tussen de kompels meestal een hechte band. Mijnwerkers noemden elkaar daarom kameraad. Door buitenstaanders werden zij bergman genoemd.
[bewerk] Kompels in Nederland en België
In Nederland en België zijn alle mijnen gesloten en daarom vindt men er geen kompels meer. Wel zijn er veel ex-kompels, die veelal nog contact met elkaar hebben.
Kompels werkten over het algemeen in drie ploegendiensten, waarbij achtereenvolgens elke ploeg acht uur in de mijn werkte. De nachtdienst was voorbehouden aan kompels van 18 jaar en ouder.
Mijnwerkers droegen over hun hoofd veelal een band met daarin een lantaarn, waarmee zij gericht op hun werk konden schijnen. Ook hadden zij ter waarschuwing veelal een mijnwerkerslamp bij zich, die oplichtte als er het dodelijke mijngas in de buurt was.
Elke kompel had een uniek nummer, dat op een penning was geslagen. Deze penning kreeg men bij de portier mee, en werd bij de ingang van de schacht afgegeven. Aan het einde van de dienst werd de penning weer opgehaald, en afgeleverd bij de portier. Op deze wijze kon men controleren of er geen kompels in de mijn waren achtergebleven.
Het werk in de mijnen was namelijk niet zonder gevaar. Behalve het giftige en dus gevaarlijke mijngas waaraan men kon overlijden, was er ook het gevaar van instorten van mijngangen. Om dat te voorkomen, werden de mijngangen gestut met dennenhout, waarvoor in de kustgebieden veel vliegdennen werden geplant. Ook kwam het voor, dat mijngangen volliepen met water, waardoor de kompels konden verdrinken.
Door deze mijnrampen zijn veel mijnwerkers omgekomen. Elders in de wereld vinden nog regelmatig mijnrampen plaats. Het beroep van mijnwerker is dan ook een van de gevaarlijkste beroepen die bestaan.
Nieuwe kompels werden ontgroend, met de koelstamp. Een kompel hield een schop tegen het achterwerk van de nieuweling, en een ander sloeg zacht met een moker op deze schop. Een kompel die deze behandeling had ondergaan was ontgroend, en een volwaardig collega.
De sanitaire voorzieningen in de mijn zelf waren beperkt tot een ton, die kiebel werd genoemd. Bovengronds was een waslokaal waar de kompels zich na de werkdag konden wassen en omkleden. Het wassen was verplicht, en de kompels wasten elkaar de rug, dat poekelen werd genoemd.
Voor de komst van de elektriciteit werden paarden en voordien muilezels als trekdieren voor ondergronds transport gebruikt. Tegen de tijd, dat deze dieren bovengronds waren, waren ze blind geworden. Met hooi en stro voor deze paarden kwamen ook muizen en ratten in de gangenstelsels en het was dan ook van belang dat mijnwerkers hun boterhammen in metalen doosjes verpakten. Als drank werd in een blik met beugelsluiting (d'r blech) koude thee of koffie meegenomen.
De patrones van de kompels is de Heilige Barbara, de beschermvrouwe van de mensen met gevaarlijke beroep. In Zuid-Limburg was haar feestdag op 4 december lange tijd een vrije dag. Oorspronkelijk tot in de jaren dertig van de 19e eeuw was dit echter de Heilige Catharina.
Kompels werden getroffen door diverse beroepsziekten, zoals mijnwerkers-pneumoconiose en silicose (mijnwerkerslongen, stoflongen), mijnwerkers-nystagmus (oogsidderen) veroorzaakt door infecties met Ancylostoma Duodenale (mijnworm), kruipknieën, diverse rugklachten en hernia inguinalis (liesbreuken).