Hoekse en Kabeljauwse twisten
Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
Het conflict tussen de Hoeken en Kabeljauwen was een strijd tussen verschillende facties binnen de elite van het graafschap Holland. Adel en steden waren erbij betrokken. De strijd woedde gedurende de tweede helft van de 14e en de 15e eeuw in Holland en West-Friesland en heeft bijna honderd jaar geduurd.
Inhoud |
[bewerk] Oorsprong
De oorsprong van het conflict lag in het kinderloos overlijden van graaf Willem IV van Holland in 1345. Door de huwelijkspolitiek van Willem III konden de koningen van Engeland en Frankrijk en de keizer van Duitsland alle drie aanspraak maken op de opvolging. Als opperleenheer beleende keizer Lodewijk zijn vrouw Margaretha, de oudste zuster van Willem IV, op 13 januari 1346 met de graafschappen.
Willem had er een dure levensstijl op na gehouden, vooral door zijn vele veldtochten. Om dit te kunnen financieren, gaf hij veel privileges weg en nam vertegenwoordigers van de steden op in het Hof van Holland. De steden groeiden in deze periode uit tot belangrijke machtsfactor. Na het overlijden van Willem IV zagen edelen die niet in de raad waren opgenomen hun kans om belangrijke posities en daarmee inkomsten voor zichzelf op te eisen. In de steden heerste onrust door de zware financiële verplichtingen die men was aangegaan voor Willem IV. Margaretha en haar regent en oom Jan van Beaumont konden deze verplichtingen niet voldoende aflossen om zo deze onrust weg te nemen.
In september 1346 werd haar dertienjarige zoon Willem belast met het bestuur in Holland en Zeeland. Gezien zijn leeftijd lag de macht echter nog steeds in handen van Jan van Beaumont. Ondertussen was er nog steeds oorlog met Friesland en Utrecht. Op 5 januari 1349 stelde Margaretha haar zoon aan als graaf en bedong een uitkering van 15.000 gulden met een jaargeld van 6000 gulden. Gezien de financiële situatie wezen de steden en edelen dit in maart 1349 -het jaar dat de Zwarte Dood de Lage Landen trof- in Geertruidenberg af, waardoor er niet veel overbleef van het gezag van Willem V.
Vooral een aantal edelen, waaronder Jan I van Egmond en Gerard van Heemskerk, zag als enige uitkomst dat Willem V zijn banden met zijn moeder en omgeving los zou maken. Wolfert III van Borselen zou deze staatsgreep begin 1350 uit moeten voeren, maar dit werd verhinderd door de terugkeer van Margaretha, waarna Willem V zich aan haar onderwierp in het besef te hebben gefaald. De opstandige edelen gaven echter niet op en sloten op 23 mei 1350 de Kabeljauwse Verbondsakte, waarmee zij aangaven dat Willem V landsheer moest worden zonder de betalingsverplichting aan zijn moeder. Hoewel enkele steden zoals Delft zich direct aansloten, werd op 5 september een verbond gesloten door de Hoeken.
In februari 1351 werd Willem V ontvoerd en vanuit Aat naar Delft overgebracht. Het kwam dat jaar tot zware gevechten, onder andere in de Slag bij Zwartewaal en de belegering van een aantal Hoekse burchten, maar Willem V had aan het einde van het jaar de heerschappij in handen in Holland en Zeeland. De steden kregen meer zeggenschap, net als de edelen die hem hadden gesteund. Veel Hoekse edelen, waaronder de adellijke families Van Wassenaer, Van Polanen, Van Brederode, Van Kralingen en Van Raaphorst, leefden echter in ballingschap. Hier kwam een einde aan toen Willem en Margaretha in 1354 vrede sloten na bemiddeling van Eduard III van Engeland. Nadat Margaretha in 1356 overleed, erfde Willem ook Henegouwen.
Hij had de steden veel privileges moeten geven voor hun steun, maar met het traktaat De cura reipublicae et sorte principantis van Filips van Leiden als theoretische grondslag trok hij een aantal van deze privileges in. In 1358 nam Albrecht van Beieren de macht van zijn broer over, nadat deze krankzinnig was geworden. Deze liet Rotterdam versterken als steunpunt in de regio. Toen in 1392 de minnares van graaf Albrecht, Aleid van Poelgeest, door Hoeken in Den Haag werd vermoord, nam graaf Albrecht wraak door kastelen van edelen die partij voor de Hoeken hadden gekozen te vernietigen. Ook veroverde hij Delft, dat inmiddels de Hoekse kant had gekozen.
[bewerk] Partijen
Edelen en steden kozen al snel partij. De keuze in het conflict had vaak te maken met bestaande spanningen tussen bepaalde gebieden. Het gebeurde regelmatig dat steden of edelen overliepen naar de andere partij, zoals de Van Wassenaars. Evengoed waren de aanhangers van de Hoeken die de zaak van Margaretha van Beieren aanhingen veelal te vinden onder de adel, terwijl de Kabeljauwen, de aanhang van graaf Willem V, vooral bestond uit burgers. Na verloop van tijd werden de Kabeljauwen - de groep die aanvankelijk in opstand kwam tegen de leidende families - gezien als de gevestigde orde.
Er zijn meerdere suggesties voor het ontstaan van de namen: De Kabeljauwen werden zo genoemd, omdat kabeljauwen naarmate ze groter worden steeds meer gaan eten, waardoor ze nog weer groter en sterker worden en weer meer gaan eten... (Een andere verklaring kan worden gevonden in het wapen van het geslacht Beieren, dat aan de schubben van een vis doet denken). De tegenstanders van graaf Willem V kregen de naam Hoeken, omdat met een Hoek (=Haak) een kabeljauw gevangen kon worden.
[bewerk] Bourgondië
Vanaf 1417 (het overlijden van graaf Willem VI) ging de strijd meer tussen voor- (Kabeljauwen) en tegenstanders (Hoeken) van Bourgondië. Graaf Willem VI werd opgevolgd door zijn dochter Jacoba van Beieren. Niet zonder reden wordt wel beweerd dat zij de fout maakte te eenzijdig op de Hoekse partij te steunen, waardoor zij haar - als vrouw toch al zwakke - positie verder verslechterde. Haar oom, de niet-ingewijde bisschop van Luik, Jan van Beieren, liet dan ook zijn aanspraken op de macht in Holland gelden en koos partij voor de Kabeljauwen, die in drommen naar hem overliepen. In 1418 veroverde Jan van Beieren Rotterdam, dat sinds het overlijden van Willem VI partij gekozen had voor Jacoba van Beieren en in 1420 Leiden, welks burggraaf Filips van Wassenaar aan de Hoekse kant stond. Jan van Beieren overleed in 1425 en werd opgevolgd door hertog Filips van Bourgondië.
In Noord-Holland ontstond in 1426 een kentering. Nadat Jacoba van Beieren een onschuldige Hoornse burgemeesterszoon in Delft ter dood liet veroordelen, koos Hoorn partij voor Filips van Bourgondië. De Kennemers die al lang op gespannen voet met de opstandige Westfriezen stonden, pikten dit niet en probeerden Hoorn te verslaan. De eerste veldslag bij de Oudijk werd door Hoorn verloren. De dag erop werd Hoorn echter door troepen van Filips uit Amsterdam gesteund, en werden de Kennemers bij de Noorderpoort definitief verslagen. Enkele dagen later maakte Filips een rondtour door Noord-Holland, waarbij alle Westfriese en Waterlandse steden zijn kant kozen. Jacoba van Beieren zag zich hierop genoodzaakt naar Gouda terug te trekken. Noord-Holland werd deel van het Bourgondische rijk.
Op 3 juli 1428 sloten Philips van Bourgondië en Jacoba van Beieren vrede met de Zoen van Delft. De Zoen van Delft betekende feitelijk een capitulatie van Jacoba van Beieren.
Onderhuids bleef het conflict echter woeden. In 1482 escaleerde het conflict weer toen Hoeken zich verzetten tegen de benoeming van Maximiliaan I van Oostenrijk. In plaats van Maximiliaan kozen zij Jonker Frans van Brederode als hun leider. Deze Jonker Frans wist in 1489 Rotterdam te veroveren en probeerde van daaruit tevergeefs steden als Delft, Gouda en Schiedam in te nemen. Hierbij kreeg hij hulp van de Hertog van Gelre, waarbij een veldheer uit Gelre genaamd Reynier van Broeckhuysen hem steunde.
Het bestaan van partijschappen in het laat-middeleeuwse graafschap Holland stond niet op zichzelf. In andere delen van de Lage landen kwamen in deze periode soort gelijke facties en twisten voor. In Friesland stonden de Vetkopers tegenover de Schieringers, in Gelre de Bronckhorsten tegenover de Heeckerens en in Vlaanderen de Leliaerts tegenover de Klauwaerts.
[bewerk] Literatuur
- Brokken, H.M. (1982): Het ontstaan van de Hoekse en Kabeljauwse twisten, Walburg Pers, Zutphen, ISBN 9060111192
- Blok, D.P. (red.) et al (1982): Algemene geschiedenis der Nederlanden, deel 2, Fibula-Van Dishoeck, Haarlem, ISBN 9022838021, p. 307-323