Giardia lamblia
Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
Giardia lamblia | ||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Giardia-cel |
||||||||||
Taxonomische indeling | ||||||||||
|
Giardia lamblia (G. duodenalis, G. intestinalis) is een eencellige darmparasiet die verantwoordelijk is voor het ziektebeeld giardiasis.
Giardia werd in 1681 voor het eerst beschreven door de microscopist Antonie van Leeuwenhoek. Een verband tussen darmklachten en de aanwezigheid van de parasiet heeft hij echter nooit gelegd.
De levenscyclus van Giardia kent twee ontwikkelingsstadia: het stadium in de gastheer, de trofozoïet en het stadium buiten de gastheer, de cyste. Cysten zijn typerend ovaal van vorm en hebben vier haploïde kernen. Over de lengte is een axostyl aan te treffen. Cysten zijn zeer resistent en kunnen lang overleven in verscheidene milieus, zoals water. De trofozoïet is 10-20μm lang en beschikt over twee haploïde kernen en 4 paren flagellen. Deze flagellen zorgen ervoor dat de trofozoïet zich actief kan voortbewegen. Kenmerkend is de zogenoemde traanachtige vorm. Deze is te herkennen door het anterieure gedeelte dat relatief bol en dik is en het posterieure gedeelte dat afloopt in een smalle punt. Aan de ventrale kant van het organisme kan men een zuignap waarnemen. Deze zuignap wordt door de parasiet gebruikt om aan zich aan de darmmucosa te hechten. De trofozoïet kan alleen voorkomen in een, voor de parasiet, gunstige omgeving (de darmen). Buiten het lichaam hebben trofozoïeten een geringe levensduur.
Het infectieuze stadium van Giardia is de cyste. De cysten van G.duodenalis komen via de faeco-orale route het lichaam binnen. Onder invloed van het zure milieu en andere factoren in de maag wordt het excysteringsproces in gang gezet, waarbij de cysten excysteren en er twee trofozoïeten vrijkomen. Dit proces vindt meestal plaats in het duodenum.
De ontstane trofozoïeten migreren daarna verder het duodenum en jejunum in. De trofozoïet is de vegetatieve vorm en vermenigvuldigt zich ongeslachtelijk in het duodenum door middel van tweedeling. In het duodenum hechten de trofozoïeten zich aan de darmmucosa met hun zuignappen en veroorzaken daar symptomen zoals diarree en malabsorptie. Onder invloed van galzouten kan een gedeelte van de trofozoïeten weer differentiëren tot cysten. Door dit encysteringsproces verliest het organisme zijn bewegelijkheid en worden de nieuw gevormde cysten uitgescheiden met de faeces. Ook trofozoïeten kunnen uitgescheiden worden met de faeces door de peristaltische bewegingen van de darm. Buiten het lichaam vormen de cysten weer een potentiële infectiebron voor een nieuwe gastheer en daarmee is de cyclus gesloten.
De incubatietijd van G. duodenalis ligt tussen de 12 en 20 dagen. Bij veel individuen zal infestatie geen klinische gevolgen hebben, men spreekt dan van asymptomatisch dragerschap. Wanneer men symptomen vertoont die worden veroorzaakt door een infectie met G. duodenalis, spreekt men van giardiasis. Deze symptomen zijn over het algemeen karakteristieke malabsorptie problemen zoals: diarree, gepaard gaande met buikklachten, misselijkheid, algehele malaise, gasvorming en vettige stinkende ontlasting. Vaak is hiervan gewichtverlies, zwakheid en chronische vermoeidheid het gevolg. Over de pathogenese van giardiasis is nog weinig bekend. Tot voor kort dacht men dat de oorzaak lag bij de fysieke afdekking van de darmen en competitie voor voedingstoffen in het duodenum. Tegenwoordig wordt echter aangenomen dat dit geen rol van betekenis heeft in de pathogenese. Men weet nu dat giardiasis wordt veroorzaakt door een multifactorieel proces, waarbij secretie/excretie producten van de parasiet en het immuunsysteem van de gastheer een grote rol spelen. Patiënten met een aangeboren immunodeficiëntie, zoals een IgA deficiëntie, of met verworven immunodeficiënties, hebben een grotere kans om een chronische giardiasis te ontwikkelen
[bewerk] Diagnostiek
Een infectie met G. duodenalis wordt in de kliniek meestal vastgesteld, door middel van microscopie of enzyme linked immunosorbent assay (ELISA). De gevoeligheid van microscopie wanneer een enkelvoudig monster wordt onderzocht, ligt relatief laag (50-70%), dit is voornamelijk te wijten aan de intermitterende uitstoot van cysten. De gevoeligheid is te verhogen door monsters op meerdere tijdstippen af te nemen, te concentreren en te fixeren. Wanneer monsters worden gefixeerd, kunnen zowel trofozoïeten, als cysten worden aangetoond. De ELISA is gevoeliger dan de microscopie (+/- 98% bij enkelvoudige beoordeling), maar optimale resultaten worden behaald wanneer deze technieken gecombineerd worden. Hierbij worden twee gefixeerde faecesmonsters, afgenomen op verschillende dagen, microscopisch onderzocht en een monster wordt met behulp van ELISA getest. Deze methode staat bekend als de Triple-Faeces-Test (TFT). Verschillende PCR technieken gericht op het aantonen van G. duodenalis verkeren in het experimentele stadium. Verwacht kan worden dat deze technieken in de toekomst een belangrijke plaats gaan innemen in het aantonen en typeren van G. duodenalis.
[bewerk] Epidemiologie
Wereldwijd is G. duodenalis de meest gediagnosticeerde pathogene protozo. Zij komt endemisch voor, zowel in landen met een hoge als met een lage welvaart. Jaarlijks worden ongeveer 500.000 nieuwe infecties bij de Wereld gezondheidsorganisatie (WHO) gemeld. In Nederland ligt de prevalentie van G. duodenalis, bij patiënten die met klachten van chronische diarree hun huisarts consulteren, tussen de 8 en 12%.
Bij personen zonder klachten is in Nederland een prevalentie van 5% gevonden Besmetting vindt plaats door het consumeren van faecaal besmet voedsel of water. Ook directe besmetting tussen mensen lijkt een belangrijke rol te kunnen spelen, vooral op scholen en kinderdagverblijven, waar kinderen van lage leeftijden dicht op elkaar zitten. Er zijn meerdere gevallen bekend van grootschalige uitbraken van G. duodenalis, die zijn toegeschreven aan besmette watervoorzieningen, zowel waterzuiveringsinstallaties als recreationele watervoorzieningen. Om deze reden wordt in Nederland zorgvuldig gecontroleerd in waterzuiveringsinstallaties op het risico dat G. duodenalis verspreid zou kunnen worden. Ook kleinschaligere uitbraken door besmet voedsel zijn beschreven.
Menginfecties met de verschillende genotypen van G. duodenalis komen naar schatting bij 8% van de menselijke patiënten voor. Deze gevallen worden meestal geassocieerd met patiënten die zijn blootgesteld aan vervuilde waterbronnen, of andere bijzondere epidemiologische situaties.
G.duodenalis komt, behalve bij de mens, ook wereldwijd voor bij andere diersoorten. Dit zijn voor een groot deel dieren die in nauw contact staan met de mens. Voorbeelden hiervan zijn huisdieren, zoals honden en katten en verschillende soorten vee zoals runderen, schapen en paarden.
Het feit dat G. duodenalis zowel voorkomt in de mens als in de bovengenoemde dieren, maakt dat rekening moet worden gehouden met de mogelijkheid dat G. duodenalis een zoönotische parasiet kan zijn. Sluitend bewijs voor deze hypothese ontbreekt tot nu toe echter nog.