Fiduciair geld
Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
Dit artikel zou samengevoegd moeten worden met Fiduciair, of er dient een duidelijkere afbakening tussen beide artikelen te worden gemaakt (hier melden).
Fiduciair geld is geld dat zijn waarde niet ontleent aan de materie waaruit het gemaakt is (zoals gouden en zilveren munten), maar aan het vertrouwen dat we er goederen en diensten mee kunnen kopen.
De monetaire overheid heeft tot taak ervoor te zorgen dat de geldhoeveelheid die in omloop is niet te veel uit de pas loopt met de hoeveelheid beschikbare producten en diensten die in de samenleving wordt geproduceerd. Wordt er teveel papiergeld gedrukt, dan treedt er inflatie op.
De overheid zorgt ervoor het vertrouwen in het fiduciair geld in stand te houden doordat zij
- het accepteren ervan verplicht stelt,
- dit geld als middel erkent om belastingschulden mee te vereffenen
- en erop toeziet dat er niet te veel van dit geld in omloop wordt gebracht.
Fiduciair geld is niet alleen papiergeld, het kan ook giraal geld zijn, geld dat uitsluitend op bankrekeningen bestaat.
[bewerk] Geschiedenis
Het fiduciair geld begon met wissels die door een bankier aan goede cliënten werden verstrekt, waarmee zij bij een aan hem gelieerde bankier in een andere stad een bepaalde hoeveelheid gouden of zilveren munten konden krijgen. Deze papieren maakten het overbodig om op reis te gaan met grote hoeveelheden metaalgeld, die gemakkelijk konden worden gestolen. (Met wissels gaat dat niet als zij op naam van een bepaalde persoon staan).
Op den duur begonnen wissels bij grote transacties het metaalgeld grotendeels te verdringen.
Een stap verder is dat er van overheidswege papieren worden uitgegeven, een soort wissel "aan toonder", op grond waarvan een door de staat daartoe gemachtigde bank "aan toonder" een bepaald bedrag in gouden munt betaalt.
De Bank van Amsterdam begon hiermee vroeg in de 17e eeuw. De praktijk leerde dat, zo lang de reputatie van de bank niet geschokt werd, deze biljetten vaak van de ene particuliere persoon aan de andere werden overgedragen en dat de houders ervan zich maar betrekkelijk zelden tot de bank wendden om betaling in specie te krijgen.
De "Bank of England" kreeg in 1688 machtiging om papieren geld uit te geven. In ruil daarvoor financierde hij een deel van de Engelse staatsschuld. De Bank of England zorgde er wel voor dat er niet te veel papiergeld werd uit gegeven, zodat het vertrouwen behouden bleef.
Een experiment met papiergeld in Frankrijk in 1719 en 1720, waar de Schotse bankier John Law van de Regent machtiging kreeg tot het uitgeven van papiergeld liep echter minder goed af. Ook de assignaten die de Franse Republiek in de jaren van de revolutie uitgaf, verloren spoedig een groot deel van hun waarde. Dit soort negatieve ervaringen vertraagden de opmars van het fiduciair geld aanzienlijk.
De initiatieven tot het uitgeven van fiduciair geld bleven echter aanhouden. Een economisch bestel met alleen gouden en zilveren munten kent namelijk grote problemen. De aanwezige hoeveelheid edel metaal is doorgaans onderhevig aan vrij grote schommelingen en perioden van "geldtekort" waren niet zeldzaam. Dan was het handig als er een flinke hoeveelheid (betrouwbaar) papiergeld kon worden uitgegeven. Ook vergemakkelijkte de uitgave van papiergeld de financiering van overheidsuitgaven in crisistijd en van grote investeringsprojecten (spoorwegen, kanalen e.d.).
In de 19e eeuw bleef het papiergeld nog steunen op een garantie van betaling in gouden munt (zie: goudstandaard). In de 20e eeuw werd de betekenis van de gouddekking steeds geringer, zodat ons geld tegenwoordig volledig fiduciair geworden is.