Colloïde
Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
In de scheikunde wordt met een colloïde een mengsel van twee stoffen bedoeld waarvan de ene stof in zeer kleine deeltjes is gemengd met de andere stof en het mengsel zich niet ontmengt. Een colloïde wordt ook wel een sol genoemd.
Een colloïde bevindt zich qua definitie tussen een oplossing en een suspensie of neerslag. Meestal wordt er nog een dispersiemiddel toegevoegd om een stabiel colloïdaal systeem te verkrijgen.
Een colloïdaal systeem onderscheidt men van een echte oplossing door de volgende eigenschappen: Het Tyndall effect, de Brownse beweging, de concentratiegradiënt, elektroforese en adsorptie.
Wanneer de deeltjes groter dan 1 nm en kleiner dan 200 nm zijn wordt er gesproken over een colloïde.
Het begrip colloïde werd geïntroduceerd in 1861 door de Schotse wetenschapper Thomas Graham.
Colloïdale systemen kunnen als volgt worden verdeeld.
Disperse fase (opgeloste stof) | ||||
---|---|---|---|---|
|
|
|
||
Continue fase (oplosmiddel) | Gas | <geen> | Vloeibare aerosol, Voorbeeld: mist |
Vaste aerosol, Voorbeeld: rook |
Vloeistof | Schuim, Voorbeeld: scheerzeep, schuimkraag van bier |
Emulsie, |
Vloeibare sol, |
|
Vast | Vast schuim, Voorbeeld: schuimrubber, puimsteen |
Vaste emulsie / Gel, |
Vaste sol Voorbeeld: legeringen (brons) |
In de fysiologie is colloïde tevens een eiwit waaraan thyroxine verbonden is en waarvan het vrijgemaakt kan worden door middel van enzymen. Colloïde komt voor in de follikels van de schildklier.
Een voorbeeld van een colloïdaal goud is immunogoud, dat bestaat uit gouddeeltjes in een oplossing waaraan antistoffen zijn bevestigd.