Jambe
Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
De jambe (mv. jamben) (Oudgrieks: ἴαμβος, iambos) is een versvoet die bestaat uit een onbeklemtoonde en daarna een beklemtoonde lettergreep (notatie: ∪ —). Het woord jambe zelf is een trochee, de tegenhanger van de jambe.
In de Nederlandse poëzie is het de meest gebruikte maat.
De jambe vindt zijn oorsprong in de oude Griekse lyriek, waar de 'iambos' een hekeldicht was. Onder anderen Archilochus (7de eeuw v.Chr.) en Hipponax (6de eeuw v.Chr.) waren jambendichters. Eén jambische maat bestaat uit twee jambische versvoeten (∪ — ∪ —). De jambe werd ook gebruikt voor de gesproken gedeeltes van de Griekse tragedie, die bestaan uit drie jambische maten (zogenaamde 'jambische trimeters').
[bewerk] Voorbeeld
- Vera Janacopoulos
Cantilene
- Ambrosia, wat vloeit mij aan?
uw schedelveld is koeler maan
en alle appels blozen
- de klankgazelle die ik vond
hoe zoete zoele kindermond
van zeeschuim en van rozen
- o muze in het morgenlicht
o minnares en slank gedicht
er is een god verscholen
- violen vlagen op het mos
elysium, de vlinders los
en duizendjarig dolen