Guldensporenslag
Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
|
||||||||||||||||||||||||||||||
De Guldensporenslag vond plaats op het Groeningheslagveld te Kortrijk op 11 juli 1302 tussen milities van het graafschap Vlaanderen en het leger van de koning van Frankrijk.
Inhoud |
[bewerk] Geschiedenis
[bewerk] Aanleiding
Vlaanderen had al lang een speciale status binnen het Franse koninkrijk: het was weliswaar in naam afhankelijk van Frankrijk, maar voerde sinds Boudewijn II een onafhankelijke koers (einde 9e eeuw). Economisch was het immers veel meer afhankelijk van de handel met Engeland, voornamelijk door de wolhandel. Het feodale systeem was al lang ondermijnd sinds de opkomst van de macht van de drie grote Vlaamse steden Brugge, Gent en Ieper.
Sinds 1294 was Frankrijk in oorlog met Engeland. Vlaanderen koos de kant van Engeland (bekrachtigd door een verdrag uit 7 januari 1297) en Frankrijk viel daarop Vlaanderen binnen. Een voor een vielen de Vlaamse steden in Franse handen. Eduard I van Engeland zond hulptroepen, maar trok zich in maart 1298 uit Vlaanderen terug nadat hij, ondanks een verdrag met graaf Gwijde van Dampierre, opnieuw vrede had gesloten met de Franse koning.
Het kleine Vlaamse leger was geen partij voor de Fransen en op 6 januari 1300 werd een wapenstilstand ondertekend. Frankrijk had zijn gezag over Vlaanderen hersteld en zette een aantal belangrijke ridders, onder andere de graaf Gwijde van Dampierre en zijn zonen, gevangen. Een Franse landvoogd, Jacques de Châtillon, werd aangesteld.
In mei 1301 hield de Franse koning Filips IV een Blijde intrede 1301 in de Vlaamse steden. Een deel van de hoge belastingen werd afgeschaft. De afschaffing was echter vooral in het voordeel van de patriciërs (vooral Fransgezinde leliaards) en niet zozeer van de ambachten en volksklasse, de liebaards, later ook klauwaerts genoemd, aanhangers van de graaf.
Een populaire wever uit Brugge, Pieter de Coninck, probeerde voor de zaak van de ambachtslieden op te komen. Als gevaarlijke opjutter werd hij door het Brugse stadsbestuur in 1301 gevangen gezet en later verbannen.
In maart 1302 kwamen de liebaards van Gent in opstand na het opnieuw verhogen van de belastingen. Als gevolg daarvan werden de Fransgezinde leliaards uit de stad gezet. Ook in Brugge grepen de liebaards opnieuw de macht. De landvoogd organiseerde zijn leger in Kortrijk om Gent en Brugge weer in zijn greep te krijgen. Uit vrees voor represailles gaf het Gentse stadsbestuur toe en zegde het toe zich verder afzijdig te houden. Toen het kleine leger van de landvoogd echter Brugge bezette, werden zij in de nacht van 18 mei 1302 (Goede Vrijdag) door de liebaards onder leiding van Pieter de Coninck en Jan Breydel massaal afgeslacht (Brugse Metten). De landvoogd zelf kon maar op het nippertje ontsnappen.
Het werd toen duidelijk voor alle aanhangers van de graaf dat een gewapend optreden van Frankrijk onvermijdelijk was geworden. Willem van Gulik, een kleinzoon van Gwijde van Dampierre, en Gwijde van Namen, een zoon, organiseerden het verzet. Het leger bestond vooral uit boeren, ambachtslieden en poorters, samen met enkele stedelijke milities en ridders. Het werd vooral door het stadsbestuur van Brugge gefinancierd. De leliaards werden uit de meeste Vlaamse steden verjaagd. Arnold V van Loon, die waarschijnlijk niet geloofde in een Vlaamse overwinning, verkoos een ommetje te maken langs Jan II van Brabant. Twee van Arnolds leenmannen, Willem en Jan van Pietersheim, namen wel deel aan de Guldensporenslag.
[bewerk] Verloop
Het Franse leger trok rond juni 1302 naar het graafschap Vlaanderen om de slachting in Brugge te wreken en Vlaanderen weer onder Franse controle te brengen. Het Franse leger bestond uit 2500 man adellijke cavalerie, 1000 kruisboogschutters, 2000 piekeniers en 3000 andere soldaten, in totaal 8500 man met krijgservaring en zware wapens. Het stond onder de leiding van Robert II van Artois. Op 8 juli arriveerden ze bij Kortrijk.
Het Vlaamse leger bestond uit troepen uit Brugge (zo'n 3000 man) onder leiding van Willem van Gulik. Daarbij kwamen nog zo'n 2500 man uit het Brugse ommeland en van de kust (het Brugse Vrije), geleid door Gwijde van Namen. Ieper, onder leiding van Phillipus Baelde en Pieter van Belle, stuurde 500 man, en 500 man werden in reserve gehouden onder bevel van Jan III van Renesse. Uit "Oost-Vlaanderen" kwam nog eens 2500 man, onder andere van Oudenaarde en Aalst en 500 uit Gent, geleid door Jan Borluut. Het stadsbestuur van Gent had tenandere de kant gekozen van de Franse koning tegen de daar residerende graaf van Vlaanderen. In totaal waren er zo'n 9000 man waarvan slechts 400 ridders te paard.
Sommige verhalen, bijvoorbeeld De Leeuw van Vlaanderen van Hendrik Conscience, vertellen echter over 60 000 Fransen en 32 000 Vlamingen
Het Vlaamse leger stelde zich op buiten de stad Kortrijk achter de Grote Beek en de Groeningebeek. Er werden drie vleugels opgesteld: de "Oost-Vlamingen" rechts, de Bruggelingen links en in het midden de andere "West-Vlamingen". Het leger van Ieper bewaakte de burcht van Kortrijk waar zich nog een klein garnizoen Franse soldaten bevond. Het reserveleger van Jan van Renesse werd achter de drie linies opgesteld.
Rond de middag van 11 juli begon de strijd. Eerst werden er van beide zijden pijlen afgeschoten. De Vlaamse boogschutters raakten echter snel door hun voorraad pijlen heen. Het Franse voetvolk rukte op en stak de beide beken over. Omdat dit de aanval van de ruiterij zou bemoeilijken - de ridders wilden eigenhandig het bloed van de Brugse Metten wreken - werd het voetvolk echter teruggetrokken. Onmiddellijk vielen de Franse ridders aan.
De linkervleugel snelde naar de Grote Beek, maar moest daar afremmen om over de drie meter brede beek te geraken. Nadat de paarden de overkant hadden bereikt, was de aanloop te kort om een bres in de Vlaamse linies te kunnen maken. Voetvolk ving de ruiterij op.
Een vernieuwing voor die tijd was dat veel voetvolk in deze slag uitgerust was met goedendags. Deze lage boomstammen met daarop een ijzeren dolk was zeer stevig. Men plantte die in de grond. Plaatste erachter zijn voet en men wachtte de charge af van de gepantserde cavalerie. Men probeerde de paarden te doden. Ook iets dat een gentleman niet deed. Met hellebaarden, lange pieken met een haak en een bijl trok men vervolgens de ridders van hun paard en de anderen, gewapend met de goedendags, wierpen zich dan op de ridders die gehinderd werden door hun zware wapenuitrusting.
Aan de rechterzijde speelde zich hetzelfde scenario af. Het Franse garnizoen van Kortrijk probeerde nog een uitval, maar die werd door het leger van Ieper opgevangen.
Het centrum van de Vlamingen, iets verder gelegen van de beken, kwam wel in problemen: de Franse ruiterij had daar een langere aanloop en brak hier en daar door de Vlaamse linies. Het reserveleger van Jan van Renesse kwam echter te hulp. Over de hele linie werd er op korte afstand strijd geleverd. De ruiterij was daardoor weinig slagkrachtig en werd afgeslacht. De strijd werd in het voordeel van de Vlamingen beslecht toen de Franse opperbevelhebber Robert II van Artois sneuvelde. Hij werd door Willem van Saeftinghe gedood.
Het Franse voetvolk en de overgebleven ridders probeerden te vluchten, maar ze werden tot tien kilometer ver achtervolgd en verder aangevallen, ook de Brabanders die aan de zijde van de Fransen meevochten.
Vooraf was onder de Vlamingen afgesproken geen gevangenen te maken en ook geen oorlogsbuit te verzamelen. Dit was voor deze tijd een uitzonderlijke instelling. Volgens de regels van de toenmalige oorlogsvoering werd een ridder gevangen genomen, maar zeker niet gedood. Gevangen ridders brachten immers heel wat losgeld op. Toen de Fransen zagen dat hun ridders zomaar werden afgeslacht, sloegen zij op de vlucht. Het leger van de Graaf van Vlaanderen met de geallieerde troepen van het graafschap Namen vochten zeer hard voor hun vrijheid en dus werden de Fransen afgeslacht. Het Franse leger had voordien al hevig huisgehouden in de Nederlanden, met veel burgerlijke doden en plunderingen als gevolg. De Fransen wilden het rijke Vlaanderen gewoonweg annexeren.
De volgende dag vonden de Vlamingen op het slagveld, volgens de ietwat romantische versie van Hendrik Conscience minstens vijfhonderd vergulde sporen, vandaar de (moderne) naam van de slag. Enkel adellijke ridders konden zich de aankoop van vergulde sporen permitteren. Andere ruiters droegen gewone ijzeren of verzilverde sporen.
[bewerk] Redenen van de overwinning
- Dankzij de goedendag kon men een defensieve positie vasthouden en werd men niet weggechargeerd door de zware cavalerie. Zie ook de Slag bij Pevelenberg in 1304. Defensief stonden ze dus sterk maar men kon niet aanvallen.
- Door zich op te stellen met achter zich de Leie en de stad Kortrijk had het voetvolk, het laagste volk - wevers, volders, gewone handwerkers, lui die uit minachting voor hun lage rang door alle naties van de wereld konijnen vol met boter genoemd werden - niet de optie om te kunnen wegvluchten. Het was winnen of sneuvelen.
- De Vlamingen respecteerden de regels niet. Vooraf was onder de Vlamingen afgesproken geen gevangenen te maken en ook geen oorlogsbuit te verzamelen. Dit was voor deze tijd een uitzonderlijke instelling. Volgens de regels van de toenmalige oorlogsvoering werd een ridder gevangen genomen, maar zeker niet gedood. Gevangen ridders brachten immers heel wat losgeld op. Toen de Fransen zagen dat hun ridders zomaar werden afgeslacht, sloegen zij op de vlucht. Dit was not done.
- Men probeerde de paarden te doden. Ook iets dat een "gentleman" niet deed.
- De Fransen waren overmoedig.
[bewerk] Gesneuvelden aan Franse zijde
- Robert II van Artois
- maarschalk Raoul de Nesle en zijn broer Gui de Nesle
- Godevaart van Brabant, broer van Hertog Jan I van Brabant
- Jean de Burlats
- Renaud de Trie
- de graaf van Aumale, Jan I van Aumale
- de graaf van Eu, Jan II van Eu
- de heer van Tancarville
- Pierre Flote
- Jacques de Châtillon, landvoogd van Vlaanderen
- de zoon van de graaf van Henegouwen.
De Franse adel verloor een zestigtal baronnen en heren, honderden ridders en meer dan duizend schildknapen. Ook de Franse tros viel in Vlaamse handen.
[bewerk] Betekenis
- Militair-strategisch belang:
Zeven dagen later werd Paus Bonifatius VIII 's nachts te Rome gewekt om hem mee te delen dat voor de eerste maal in de geschiedenis een leger van bijna uitsluitend voetvolk een leger van ridders had verslagen. De overwinning van een machtig ridderleger door voetvolk had sociale effecten in heel Europa. Een vergelijkbaar wapenfeit, hoewel op kleinere schaal, vond plaats in Noord-Nederland tijdens de Slag bij Ane in 1227, evenals de overwinningen die het infanterieleger van het Zwitserse Eedgenootschap in 1291 en daarna toebracht aan het Habsburgse ridderleger. Ook in 1415 bij de Slag bij Azincourt moest een Frans ridderleger opnieuw in het zand bijten, ditmaal door het vernuftige inzetten van Engelse boogschutters.
- Leenroerig belang voor het graafschap Vlaanderen:
Vlaanderen herwon zijn zelfstandigheid van vroeger, maar werd bij de Slag bij Pevelenberg in 1304 tijdens de onderhandelingen tot zware toegevingen gedwongen nadat die slag onbeslist eindigde. De graaf van Vlaanderen bleef onafhankelijker dan de andere Franse leenmannen, maar de Franse koning verstevigde zijn gezag en de graaf boette een deel van oude verworvenheden in. Het is pas na de Bourgondische eenmaking en de Honderdjarige Oorlog dat Vlaanderen uit het Frans leenverband werd gelicht, wat een definitief beslag vond in 1548 met de Vrede van Augsburg.
- Politiek belang:
De overwinning op de edelen droeg bij aan de groeiende macht van de burgerij. Gilden eisten, en kregen, het stadsbestuur in handen. In Utrecht gebeurde dat op 8 mei 1304. (Er bestonden veel contacten tussen Vlaanderen en Utrecht.)
[bewerk] De leeuw van Vlaanderen
In 1838 schreef Hendrik Conscience de roman De Leeuw van Vlaanderen.
[bewerk] Vlaamse feestdag
Tot op vandaag geldt in vele Vlaams-nationalistische kringen de Guldensporenslag als symbool voor de vele taalstrijden tussen Vlamingen en Franstaligen. De Vlaamse Gemeenschap heeft in 1973 11 juli als officiële Feestdag van Vlaanderen uitgeroepen.
Nochtans stonden in 1302 de troepen van het Graafschap Namen, nu in Wallonië gelegen, aan de Vlaamse kant, terwijl Brabanders aan de zijde van de Franse koning streden. De allianties en rivalitieit van toen zijn dus helemaal niet te vergelijken met die van vandaag. In 1302 ging het niet om een taalstrijd. Maar het enigszins aangepaste verhaal paste in de negentiendeeuwse romantiek van een jong land op zoek naar helden in een lang en glorieus verleden.
De feestelijkheden ter gelegenheid van de 600ste verjaardag van de slag in 1902 waren zowel een landelijke als Vlaamse aangelegenheid. 467 groepen uit alle hoeken van België namen deel aan het evenement. In het België van toen, dat nog op zoek was naar een eigen nationale geschiedenis, werd de slag ook gezien als een teken van het 'eeuwenoude' streven naar onafhankelijkheid van een land, dat pas in 1830 begon te bestaan.
Het Groeningemonument van de hand van de beeldhouwer Godfried Devreese, dat oorspronkelijk in 1902 zou ingehuldigd worden, was pas vier jaar later klaar en werd op 5 augustus 1906 plechtig onthuld. In 1902 was er alleen en proefbeeld te zien.
Pas na de tweede wereldoorlog kreeg de datum gaandeweg een exclusief Vlaamse betekenis. De animositeit nam toe in het begin van de jaren zestig, toen de taalgrens vastgelegd werd. Van 1960 tot 1962 werd er in Kortrijk elk jaar een taalstoet georganiseerd[1].
[bewerk] Externe link
- Museum Kortrijk 1302 met virtuele toer
- Gazet van Antwerpen: De Guldensporenslag
- Voorstudie van het schilderij van Nicaise de Keyser waarbij Willem van Saeftinghe Robert II van Artois doodt
[bewerk] Bronvermelding
- "In de sporen van 1302 Kortrijk Rijsel Dowaai" (Leo Camerlynck en Edward De Maesschalck, 2002)
- http://www.liebaart.org/
- http://home.scarlet.be/frater5ttr/articles/Histoire%20des%20Belges_4.html
- ^ Gulden sporen en goedendags, deel 6 in de reeks Waar is de tijd, West-Vlaamse Gidsenkring Kortrijk-Menen, Zwolle, Uitgeverij Waanders, 2007.