Ergatieve taal
Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
Een ergatieve taal is een taal die een bijzondere naamval, de ergatief, gebruikt voor het onderwerp bij een transitief werkwoord, terwijl een andere naamval, de absolutief, wordt gebruikt voor zowel het onderwerp bij een intransitief werkwoord als het lijdend voorwerp bij een transitief werkwoord. Ergatieve talen worden onderscheiden van accusatieve talen, waarbij het onderwerp altijd in de nominatief staat en het lijdend voorwerp in de accusatief.
Ergatieve talen zijn bijvoorbeeld het Baskisch, de Kaukasische talen en het Tibetaans. Binnen het Indo-Europees zijn ze te vinden onder de Indo-Iraanse talen, zoals het Koerdisch en het Pasjtoe.
Een voorbeeld uit het Baskisch:
- Gizona etorri da 'de man is gekomen'
- Gizonak mutila ikusi du 'de man zag de jongen'
In beide zinnen is gizon 'man' het onderwerp. In de eerste zin is gizon het onderwerp bij een intransitief werkwoord: het staat dus in de absolutief, die geen naamvalsuitgang heeft. De enige uitgang is de -a, die de functie van een bepaald lidwoord heeft (de man). In de tweede zin staat een transitief werkwoord en verschijnt bij het onderwerp de ergatiefuitgang -k. Het lijdend voorwerp mutil 'de jongen' staat in deze zin in de absolutief.
In dit voorbeeld is het onderwerp een substantief. Is het onderwerp een persoonlijk voornaamwoord, dan gebruikt het transitieve werkwoord in principe een andere reeks voornaamwoorden dan het intransitieve.