Nagarjuna
Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
Nāgārjuna (circa 150 - circa 250) was een Indische filosoof en de oprichter van de Madhyamaka (middenweg) school van het Mahayana Boeddhisme. Hij geldt als een van de meest invloedrijke boeddhistische denkers.
Zijn geschriften waren de basis voor de Madhyamaka (in China beter bekend als de Sanlun of Drie Verhandelingen School). Aan Nagarjuna wordt de filosofie van Prajnaparamita (Perfectie van de Wijsheid) toegeschreven en hij was verbonden aan een klooster in Nalanda.
[bewerk] Geschiedenis
Waarschijnlijk is Nāgārjuna geboren in de buurt van Nagarjunakonda in India in de tweede helft van de tweede eeuw en is hij opgegroeid in een brahmaanse familie. Zijn belangrijkste geschrift is Mūlamadhyamakakārikā (Fundamentale verzen van de filosofie van het midden). Hierin geeft hij een filosofische basis voor de dan al 300 jaar oude boeddhistische stroming van de Prajñāpāramitā (Volmaaktheid van Wijsheid) en bekritiseert hij andere stromingen door middel van een radicaal scepticisme. Zijn verbondenheid met de universiteit van Nālanda is onwaarschijnlijk, omdat er geen aanwijzingen zijn dat deze toen al bestond. Hij schijnt goede betrekkingen gehad te hebben met een Zuid-Indiase koning, mogelijk koning Śātavāhana die genoemd wordt in Tibetaanse geschriften.
[bewerk] Filosofie
Nagarjuna's belangrijkste bijdrage is het concept van shūnyatā of leegheid van eigen bestaan. Hij bekritiseerde met name de boeddhistische scholen die aannemen dat woorden verwijzen naar echt bestaande substanties, dat wil zeggen dingen, die hun eigen essentie zijn, die op zich bestaan, niet veranderen en zelf hun eigenschappen kenbaar maken. Hij laat zien dat dit volgens de alledaagse ervaring en volgens de logica onmogelijk is. Veel van zijn argumenten zijn terug te vinden bij de antieke sceptici. Hij erkent dat we in het alledaagse leven er wel van uitgaan dat de dingen onveranderlijk zichzelf blijven, maar hij stelt daar tegenover dat dit slechts een voorlopige waarheid is of een waarheid bij wijze van spreken. De absolute waarheid bestaat uit het inzicht dat de voorlopige waarheid alleen maar een verhulling is van het feit dat de dingen in wezen leeg zijn van eigen bestaan of substantie (svabhāva) en dus illusie. Dit inzicht is de volmaaktheid van wijsheid. Het leidt tot het nirvāņa, want het dooft alle hunkering naar bestaan of niet bestaan.