Baggerbeugel
Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
De baggerbeugel is een soort schepnet met een lange steel, waarmee men resten van afgestorven waterplanten van de bodem van een vijver kan verwijderen.
Nog tot in de late Middeleeuwen werd de turf door de boeren zelf voor eigen gebruik gestoken van het hoogveen, d.w.z. veen dat zich boven de waterspiegel bevindt. Aan het begin van de 16e eeuw werd in Holland een nieuwe manier van turfwinnen noodzakelijk om aan de vraag van de groeiende steden te kunnen voldoen. Door de uitvinding van de baggerbeugel werd het mogelijk het laagveen, het veen onder de waterspiegel, weg te baggeren, een praktijk die slagturven werd genoemd. Dit resulteerde in twee tot drie meter diepe trekgaten. Het uitgebaggerde veen werd te drogen gelegd op speciaal daarvoor bedoelde legakkers, langwerpige stukken land die doelbewust niet werden ontveend. Als de turven gedroogd waren en daardoor stevig genoeg, konden ze stukgeslagen en opgestapeld worden, om later eventueel te worden vervoerd naar een wat verder afgelegen stad.
Een negatief gevolg van het slagturven - vooral wanneer dat op grote schaal gebeurde - was dat hierdoor enorme plassen konden ontstaan, want de legakkers werden bij stormen soms weggeslagen, waardoor diverse kleine plassen zich tot een grote plas verenigden.
Op die manier heeft bij voorbeeld het Haarlemmermeer zich in de 16e eeuw verenigd met het vroegere Leidsemeer, waardoor een waterplas van dreigende omvang ontstond.