Lieven Bauwens
Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
Lieven Bauwens (Gent, 14 juni 1769 – Parijs, 17 maart 1822) was een Belgisch industrieel.
Lieven Bauwens is geboren in de Waaistraat, nabij de Gentse Vrijdagmarkt. Een gedenkplaat naast het socialistisch huis geeft de plaats aan waar het geboortehuis van Lieven Bauwens eertijds heeft gestaan.
Hij was als jongen reeds bezeten van machines. Toen hij 17 jaar was werd Bauwens door zijn vader naar Groot-Brittannië gestuurd, om daar de techniek van het leerlooien te bestuderen, waarna hij met succes de leerlooierij van zijn vader moderniseerde.
Als industrieel spion maakte Bauwens een aantal reizen naar Groot-Brittannië en wist o.a de Mule Jenny en geschoold personeel naar het vasteland te smokkelen. Hiervoor werd hij door de Britten ter dood veroordeeld.
Met zijn gesmokkelde machines richtte Bauwens twee katoenspinnerijen op, in 1799 in Parijs en in 1800 een in Gent, met name in de Oude Abdij van Drongen. In die periode, -het was de tijd van de Franse bezetting-, was hij ook voor één jaar burgemeester van Gent. Als ondernemend industrieel werd hij in 1810 door Napoleon te Gent bezocht en onderscheiden met het kruis van Légion d'honneur.
In 1814 ging Bauwens failliet. Daarna ging hij zich toeleggen op het verwerken van vlokzijde, maar vond hiervoor geen steun bij de nieuwe (Nederlandse) overheid. Hij stierf op 52-jarige leeftijd.
Reeds in 1849 dacht men er aan hem een standbeeld te geven. In 1866 plaatste men een ontwerp in plaaster op de huidige plaats (het Lieven Bauwensplein). Uiteindelijk kwam het huidige bronzen standbeeld er in 1885.
De Mule Jenny kan men bezichtigen in het Museum voor Industriële Archeologie en Textiel (MIAT) dat gevestigd is in een voormalige Gentse katoenspinnerij.
In 2005 was hij ook één van de kansmakers op de titel De Grootste Belg, maar haalde de uiteindelijke nominatielijst niet en strandde op nr. 78 van diegenen die net buiten de nominatielijst vielen.
[bewerk] Biografie
Er gaan vele verhalen van Lieven Bauwens. Door de ene opgehemeld tot held, en weldoener voor de Gentse bevolking, maar door anderen bestempeld als collaborateur en zakkenvuller... Hij was een gewiekst zakenman die met veel geld, veel gedaan heeft om zichzelf te verrijken, maar ondertussen had de bevolking ook werk.
Lieven was de oudste van 12 kinderen. Zijn vader was een rijke handelaar (wijnkoopman en vrije huidenvetter). Op vraag van zijn vader moest de 13-jarige Lieven de school verlaten om te werken als leerlooier in het bedrijf. Op zijn 17de ging hij voor 3 jaar naar Engeland om er de nieuwste technieken van het leerlooien te leren.
Na zijn terugkeer richtte hij in het Nieuwland in een oud klooster van de predikheressen een modelbedrijf op met 550 looikuipen en 200 werklieden. De werktijd om tot mooi leder te komen, werd nu gedaan in 6 weken in plaats van 6 maanden. Hij kon zelfs concurreren met Engeland en maakte daarom vele reizen naar Engeland (als industrieel spion). Tijdens zijn verblijf merkte hij het grote belang van de katoenspinnerij in de Engelse industrie op. Toen hoorde hij spreken over de Mule Jenny, een spinmachine. Deze machine verzekerde Engeland van het monopolie van de katoennijverheid.
Het ging de familie Bauwens voor de wind en het geheimhouden van de nieuwe leerlooitechnieken leverde hen rijkdom op. Toen vader stierf, namen Lieven en zijn broer François de zaken over. Ze richtten nieuwe bedrijven op, o.a. een handel in Engeland in koloniale waren (Indisch katoen, koffie, suiker), die als dekmantel diende om stukken van de Mule-Jenny te smokkelen van Engeland naar het vasteland. Deze stukken had hij via een stroman gekocht bij de Constructeur Adam Parkinson in Manchester, onder het voorwendsel dat hij elders in Engeland een bedrijf ging oprichten. Dit was een riskante onderneming, omdat de Engelsen met de doodstraf dreigden voor iedereen die het geheim van deze mekaniek zou verklappen.
In 1794 viel het Franse leger voor de tweede keer Gent binnen. De haat tegen de bezetters was groot. Maar de gebroeders Bauwens waren gewiekste zakenmensen en sloten met het Franse leger zeer gunstige contracten af. Zo mochten ze schoenen en laarzen leveren. De Gentenaars beschouwden hen dan ook als collaborateurs van het zuiverste gehalte. Met de grove winsten kochten ze in 1796 het klooster van de Minderbroeders in Passy en het Hôtel Richelieu in Parijs. In 1798 kochten ze het Kartuizerklooster in Gent en het Norbertijnenklooster in Drongen. Toen het in Gent te warm werd voor beide broers, en ze vreesden voor represailles, vertrokken ze naar Parijs.
Maar in die tijd was het ook oorlog tussen de Fransen en de Engelsen. Van de Fransen had hij portvrijstelling bekomen voor al zijn goederen. Met veel listen en met veel goud, kocht hij brokken en stukken van de Mule Jenny, die hij dan in kisten suiker of in balen koffie naar het vasteland zond. Het ging hem niet enkel om machines. Hij moest ook mensen vinden met de nodige kennis en de ervaring om ze te monteren en om ermee te werken. Het werven van deze mensen kostte Lieven Bauwens heel wat moeite. Vooreerst moesten zijn vertegenwoordigers in Londen al hun overtuigingskracht aanwenden om de Engelse arbeiders met mooie beloftes naar Hamburg of Schotland te lokken. Hij beloofde hen dat wanneer ze op zijn voorstellen ingingen, ze financieel een paar jaar op rozen zouden zitten. Velen hebben zo hun familie in Engeland achtergelaten zonder te beseffen dat ze zich met industriële spionage bezighielden en er voor hen geen terugkeer mogelijk was. Daarbij komt nog dat hij hen op tijd en stond aan de kant zette, nadat ze goedkopere autochtonen hadden opgeleid. Maar op 12 november 1798 liep het grondig fout. De laatste stukken waren ingeladen en hij had een 40-tal Engelse spinners, meestergasten en mekaniekmakers aangeworven, met de idee om met hen in Gent een nieuw spinnersbedrijf op te richten. Maar de echtgenote van een werkmeester verklikte de zaak aan de politie. Lieven had nauwelijks de tijd om in te schepen naar Hamburg. Zijn schip werd gevolgd door verschillende Engelse schepen. Zelfs in Hamburg lieten de Engelsen niet los. Ze eisten zijn uitlevering en alleen door omkoop met veel goud kon hij opnieuw vluchten. In Engeland werd zijn huis doorzocht, er werd een prijs op zijn hoofd gezet en zijn koopwaren verbeurd verklaard. De medeplichtigen werden veroordeeld tot gevangenis en boetes.
Toch kreeg hij door eigen vinding en kennis de Mule Jenny aan het draaien. De productie kon beginnen. Ondertussen produceerde zijn broers fabriek in Parijs méér dan 2.000 Mule Jenny's.
Ondertussen hadden de zussen van Lieven ook niet stilgezeten. Ze trouwden met andere industriëlen en het is alzo dat Lieven terug naar Gent kwam. Kort na 1800 opende hij in Gent een mechanische katoenspinnerij in het Kartuizerklooster (heden instituut Sint Jan de Deo aan het Fratersplein). Al gauw vervaardigden 3.000 werklieden bij hem katoen, bazijn, percale, piqué en batiste. Lieven verkocht zijn machines aan de industriëlen die met een zus van hem getrouwd waren : Heyndrickx, Guinard, Heyman, de katoendrukker De Vos die in het Victorinenklooster aan de Groene Briel een fabriek opstartte. Maar ook aan anderen, zoals aan Rosseel en Lousbergs verkocht hij zijn machines. Deze laatste gebruikte het Capucinessenklooster aan de Reep (de huidige Sint Bavoschool). Zo werd Gent in korte tijd het Belgisch Manchester. De sinds 2 eeuwen ingedommelde stad herleefde en haar bevolking groeide zeer spoedig...
De Franse regering wilde zulke verdienstelijke man aan zich hechten. Consul Bonaparte benoemde Bauwens op 15 juni 1800 tot meier (burgemeester) van zijn geboortestad, maar hij legde deze functie al op 28 april 1801 neer. Hij hield zich liever bezig met nijverheidsondernemingen.
Ondertussen (1802) had hij het zelfs gedaan gekregen dat de 7 à 800 gevangenen in het Rasphuis (provinciale gevangenis aan de Coupure) voor hem werkten (tegen water en brood). Hetzelfde gebeurde in Vilvoorde en in Hemiksem bij Antwerpen. In 1805 richtte hij in de oude abdij van de Norbertijnen te Drongen een 3de katoenspinnerij in, doch ditmaal met toepassing van de stoommachine. Ook in Dinant had hij een fabriek.
Op 22 mei 1805 kreeg hij een gouden medaille van de stad Gent. Hij werd door Napoleon op 9 mei 1810 gedecoreerd met het kruis van het Erelegioen. Hij was lid van de algemene raad van het Schelde-departement en luitenant-kolonel van de Erewacht te paard.
Tot 1811 ging alles goed, maar de Continentale blokkade deed zich gevoelen. Het ging met de katoenindustrie steeds minder goed. Bauwens had weinig financiële reserve, want alles was geïnvesteerd in machines en gebouwen. Bauwens incasseerde verliezen en hij moest de helft van zijn arbeiders ontslaan. De val van het keizerrijk van Napoleon sleepte Bauwens met zich mee. Hij poogde nog vruchteloos de hulp van de Prins van Oranje in te roepen, maar die kwam te laat en Bauwens ging failliet. Hij liet zijn fabrieken over aan zijn schuldeisers en trok zich terug in Parijs.
Daar, in 1819 ontdekte hij een nieuwe manier om flokzijde te verwerken. Hij verkocht zijn brevet met een jaarlijkse rente aan baron d'Idelot. Hij kon weer denken aan een herstel van zijn fortuin, maar op 17 maart 1822 komt hij plots te overlijden. Hij werd 53 jaar. Hij ligt begraven op het Père-Lachaise-kerkhof te Parijs.