Kopieerapparaat
Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
Een kopieerapparaat, ook wel kopieermachine of fotokopieerapparaat en in Vlaanderen kopieertoestel genoemd, is een apparaat dat gebruikt wordt om afbeeldingen of tekst van papier te kopiëren. Dit wordt fotokopiëren genoemd. Het moderne kopieerapparaat is in werking verwant aan de laserprinter.
Een kopieerapparaat kan een optisch afbeeldend systeem hebben waarbij het origineel direct op de elektrisch geladen printrol wordt geprojecteerd om daar vervolgens m.b.v. tonerpoeder een beeld te genereren, maar in moderne kopieerapparaten wordt veelal gebruikgemaakt van een aparte scannende tussenstap, wat het onder andere mogelijk maakt om het beeld tussen het scannen en het printen in digitaal te corrigeren, om het contrast bij te regelen bijvoorbeeld.
Een scanner en printer samen hebben dezelfde functie als een kopieerapparaat.
Een fax is in wezen een kopieerapparaat waarbij het scannende gedeelte en het printende gedeelte niet op dezelfde plaats staan maar door een telefoonlijn zijn verbonden (via datalijnen).
[bewerk] Geschiedenis
Het kopieerapparaat werd uitgevonden door James Watt. Hij kreeg er in 1781 patent op. Het principe ervan was simpel. Het oorspronkelijke document werd met een gelatine-achtige inkt geschreven. Daarna werd het tegen vochtig gemaakt kopieerpapier gelegd en samen tussen twee rollen geperst. De inkt van het origineel werd dan door het kopieerpapier geperst zodat het aan de andere kant zichtbaar was. In het begin waren de doordrukken nogal bleek. Maar verbeteringen in de gebruikte inkt leverden betere resultaten. Er konden zelfs meerdere afdrukken van 1 origineel gemaakt worden. In de 19e eeuw veroverde het kopieerapparaat een vaste plaats in het kantoor.
Nadeel was dat alleen 'verse' documenten gekopieerd konden worden. Vanaf 1840 werd geprobeerd kopieën te maken met behulp van lichtgevoelig papier. Dit leidde tot technieken als blueprinting en de Photostat Machine van Kodak.
De allereerste kopieermachines waren de zogenaamde natkopieerders. Het papier werd in de machine behandeld met een vloeistof, waardoor het nat uit de machine kwam en eerst moest drogen. Deze kopieën waren ook slecht bewaarbaar. De tekst vervaagde, de vellen papier gingen makkelijk aan elkaar kleven, en de kopie werd onder invloed van dag- of zonlicht langzaam paars.
De eerste "droge" kopieermachine is uitgevonden door de Amerikaanse advocaat Chester Carlson in 1937. Nadat zijn idee door een twintigtal bedrijven werd afgewezen vond hij in 1944 een partner, Haloid, die de techniek verder met hem wilde ontwikkelen. Carlson noemde het kopieerproces "xerografie", van het Griekse 'droog schrijven'. Later werd hiervan de naam Xerox afgeleid. De eerste commerciële kopieermachines kwamen pas in 1949 op de markt. Deze droge kopieermachine werkte op basis van statische elektriciteit.
[bewerk] Werking
Een rol (drum) wordt geladen met een statische lading. Dan wordt de rol belicht met een afbeelding van het origineel. Op de plaatsen waar veel licht valt lekt de statische lading weg. Hierna wordt er droge 'inkt' (toner, een heel fijn plastic poeder) op de rol aangebracht, die alleen op de geladen delen van de rol (die dus in het origineel ook donker waren) door de elektrostatische aantrekkingskracht blijven 'kleven'. Hierna wordt een blanco vel papier sterker geladen en langs de rol gevoerd. Het papier trekt de toner van de rol aan en zo ontstaat de kopie. De toner ligt nu nog los op het vel papier. Door het papier langs een warmtebron te voeren smelt het plastic vast op het papier en is de uiteindelijke kopie klaar.