Koninklijk Nederlands Aardrijkskundig Genootschap
Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
Het Koninklijk Nederlands Aardrijkskundig Genootschap of afgekort KNAG is een genootschap voor alle geografen in Nederland en voor diegenen die zich met het vakgebied geografie verbonden voelen.
Het KNAG houdt lezingen over aardrijkskundige onderwerpen, het bespreekt wat er voor lesstof in het vak aardrijkskunde gegeven wordt. Er is ook een aardrijkskunde olympiade, maar die wordt door een aparte stichting georganiseerd.
Inhoud |
[bewerk] Geschiedenis
[bewerk] Oprichting en expeditietijdperk
De organisatie werd opgericht in 1873 in navolging van andere koloniale grootmachten, zoals Frankrijk (1821: Societé de Géographie de Paris) en Engeland, (1830: Royal Geographical Society). In die tijd was Nederland slechts een fractie van wat ze daarvoor was geweest als economische grootmacht. De ontevredenheid daarover (de Nederlanders waren een trots volk geworden door de Gouden Eeuw) bij onder andere kooplieden en wetenschappers en de aantrekkelijkheid van het vinden van rijke hulpbronnen in de toen nog nauwelijks ontgonnen koloniën waren achterliggende oorzaken voor het ontstaan van de organisatie. Deze gedachtegang moet vooral gezien worden in de toen geldende geest van het imperialisme en kolonialisme, waarbij de 'verlichte' Europeaan een 'onontgonnen' en 'woest' landschap met dito volkeren kon omzetten in een 'bruikbare beschaving'. Hierdoor was het gerechtvaardigd om dergelijke expedities, met soms verstrekkende gevolgen voor de lokale bevolking en gebied op lange termijn, uit te voeren. De tijd waarin de organisatie werd opgericht (1873 met Pieter Johannes Veth als eerste voorzitter) wordt Geografisch ook wel aangeduid als "de grote stroomversnelling" om de enorme versnelling die de discipline Geografie vooral maatschappelijk doormaakte.
De organisatie was voor die tijd vrij modern, praktisch en maatschappelijk van opzet. De organisatie die tot 1888 "Aardrijkskundig Genootschap" heette, organiseerde vanaf 1877 talrijke expedities naar vooral Nederlandse koloniale plaatsen, zoals de talrijke eilanden van de archipel van Nederlands Indië en de binnenlanden van Suriname. Deze koloniale gebieden waren voor een groot deel vaak niet meer dan een aantal bestuursposten aan de kust, waarvanuit handel werd bedreven met stammen uit de binnenlanden. Deze binnenlanden waren nog nauwelijks in kaart gebracht en werden vaak aangeduid als "witte vlekken". Er werden ook expedities uitgevoerd naar de gebieden van de Nederlandse Boeren in het binnenland van Zuid-Afrika en naar de inheemse volken (toen indianen genoemd) van Noord-Amerika. Deze expedities werden vaak opgezet in samenwerking met het koloniale bedrijfsleven en koloniale organisaties, zoals de Maatschappij ter Bevordering van het Natuurkundig Onderzoek der Nederlandsche Koloniën (MNK) en de Vereniging voor Suriname en er gingen vaak jaren aan voorbereiding aan vooraf. Meestal bestond een dergelijke expeditie uit wetenschappers uit verschillende disciplines, een fotograaf en een marineofficier. De militaire begeleiding nam toe naarmate er meer vijandigheden werden geconstateerd tegenover leden van de expeditie door lokale inheemse bewoners.
De leden van de organisatie waren niet alleen wetenschappers. Ook de politieke elite (ministers, kamerleden en (oud) gouverneur-generaals van Nederlands Indië) en de commerciële elite (bankdirecteuren, fabriekseigenaren, reders en kapiteins van de koopvaardij) waren lid. De economische maar ook de politieke belangen waren groot. Als een expeditie gegevens had over een gebied konden zowel routes voor de verplaatsing van bijvoorbeeld steenkool of bauxiet worden opgezet, maar ook konden gebieden onder effectief politiek bestuur worden geplaatst, die daarvoor slechts nominaal bestuurd werden.
De expedities eindigden in 1959 met de tocht naar het Sterrengebergte in Nederlands Nieuw-Guinea, waar het laatste onbekende gebied in kaart werd gebracht en de Juliana-top (nu: Puncak Mandala) werd beklommen.
De verstrengeling met economische belangen was sommige wetenschappers in Nederland, net als overigens in andere landen, een doorn in het oog en na verloop van tijd richtten deze wetenschappers eigen organisaties op. In Nederland waren dit de Vereeniging voor Economische Geographie (1909; eerste tijdschrift voor economische geografie ter wereld) en de Geographische Kring (1917; later Geografische Vereniging).
[bewerk] 1960 tot nu
In de jaren '60 keerde het tij voor alle organisaties. Men raakte beschaamd over haar koloniale verleden onder invloed van de veranderende maatschappij. De belangrijkste koloniën werden onafhankelijk (Nederlands-Indië in 1949 en Nederlands Nieuw-Guinea: in 1962) en de expedities waren gestopt. In 1967 gingen de Vereeniging voor Economische Geographie en de Geografische Vereniging op in het KNAG 'nieuwe stijl'. De economische achtergrond was verdwenen en de organisatie richt zich sindsdien wetenschappelijk op alle tereinen van de geografie en op het aardrijkskundeonderwijs op middelbare scholen. Bij het 130-jarig bestaan in 2003 werd teruggekeken op het expeditie-verleden van de organisatie.
De KNAG bestaat momenteel uit ongeveer 3300 leden. De organisatie geeft twee tijdschriften uit:
- Tijdschrift voor Economische en Sociale Geografie (Engelstalig, internationaal wetenschappelijk blad) [1]
- Geografie (Vaktijdschrift voor Nederlandse Geografen) [2]
De organisatie bezit ook een uitgebreide collectie kaarten (bijna 135.000) en atlassen (4500). Deze collectie wordt sinds 1880 bewaard in de Bibliotheek van de Universiteit van Amsterdam en bevat materiaal uit de 16e eeuw.
Bronnen, noten en/of referenties: |
|