John Dutton Frost
Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
John Dutton Frost (31 december 1912 - 21 mei 1993) was een Britse luitenant-kolonel die in 1944 de Rijnbrug bij Arnhem veroverde.
Frost werd geboren in Poona (India) als zoon van generaal F.D. Frost van India Army. Frost bracht zijn jeugd door in India, het Verenigd Koninkrijk, en Mesopotamië (het huidige Irak). In 1921 vestigde het gezin zich in het Verenigd Koninkrijk. Frost volgde Sandhurst en deed dienst bij de Scottish Riffles. In 1938 werd Frost in Irak gestationeerd, waar leden van de jachtclub 'Exodus Hunt' hem een jachthoorn cadeau gaven.
Hij keerde in het begin van de Tweede Wereldoorlog terug naar het Verenigd Koninkrijk en reageerde op een oproep voor de pas opgerichte Special Air Service, omdat hij dacht dat het een soort commando-eenheid was. Frost werd bevorderd tot majoor, was compagniecommandant tijdens de Bruneval Raid op 27 februari 1942, en werd leider van het tweede parachutistenbataljon van de Special Air Service, later dat jaar. Hij vocht in Tunesië, Sicilië, en Italië, en klom op tot luitenant-kolonel.
Na een periode van rust werd Frost in de loop van 1944 betrokken bij Operation Market Garden. Hij kreeg de opdracht met het tweede bataljon van de Eerste Britse Luchtlandingsbrigade een of meerdere bruggen over de Rijn bij Arnhem te veroveren. Het beviel hem niet dat de landingszones van zijn bataljon vele kilometers westelijk van de bruggen lag, maar hij dacht toch dat de operatie een succes zou worden.
Operation Market Garden ging op 17 september van start. Onmiddellijk na de landing op de Renkumse heide, haalde Frost de jachthoorn van de 'Exodus Club' te voorschijn om het signaal 'verzamelen' te blazen. Hij trok met zijn bataljon door Heveadorp en Oosterbeek, toegejuicht door Nederlandse burgers, naar Arnhem. De Duitse tegenstand bleek heviger dan verwacht en de radioverbindingen haperden. Toch wist zijn bataljon de noordelijke oprit van de verkeersbrug te veroveren. In de dagen daarna bleven zijn troepen deze oprit verdedigen, te vergeefs wachtend op de geallieerde grondtroepen die uit het zuiden moesten komen. De Britten raakten echter steeds meer ingesloten, en de Duitsers schoten met zware tanks huis na huis aan flarden. In de ochtend van 21 september moest Frost, die inmiddels zwaargewond was geraakt, zich overgeven, waarbij hij zijn jachthoorn verloor. De Slag om Arnhem was voor hem voorbij. De rest van de oorlog bleef hij krijgsgevangene van de Duitsers.
De jachthoorn van Frost werd in juli 1945 teruggevonden bij opruimwerkzaamheden van de puinhopen rond de Rijnbrug van Arnhem. De vinder schonk de jachthoorn in 1997 aan het Airborne Museum te Oosterbeek.
Na de oorlog zette Frost zijn militaire carrière voort. Hij was onder meer stafofficier bij de Gurkha divisie, en bevelhebber op Malta en in Libië. Op zijn 67-ste ging hij met pensioen. Hij bezocht regelmatig de herdenkingen van de Slag om Arnhem. Frost overleed op 80-jarige leeftijd aan een hartkwaal.
Op 16 september 1978 werd de verkeersbrug over de Rijn bij Arnhem omgedoopt in John Frostbrug.
[bewerk] Verhaal van John Frost
Hieronder zie je een verhaal van John Frost dat hij over Operatie Market Garden schreef. Dit verhaal is zelf geschreven door John Frost en geeft dus geen volledige informatie over Market Garden.
Op zondag 17 september werden we vanuit Engeland overgevlogen en landden we per parachute of zweefvliegtuig tamelijk ver van Arnhem bij het dorpje Wolfheze. De Duitsers waren volkomen verrast en bijna slaagden we er in veldmaarschalk Model, de commandant van alle Duitse strijdkrachten in deze streken, gevangen te nemen. Het scheelde zo weinig dat één van mijn vrienden zich in hotel "De Tafelberg" tegoed kon doen aan de lunch die voor de veldmaarschalk klaarstond, toen deze overhaast de vlucht moest nemen.
We kregen een groots welkom van de bevolking toen we richting Arnhem trokken, maar spoedig hadden de Duitsers door wat onze bedoeling was en sloten zij alle wegen naar Arnhem af. In hun haast zagen zij aanvankelijk de zuidelijke toegangsweg langs de rivier over het hoofd en lukte het mij met mijn bataljon langs deze weg door te dringen tot het noordelijk deel van de Rijnbrug, nog net voordat het donker werd.
Nu moesten we proberen de brug over te steken teneinde de zuidelijke oprit in handen te krijgen, want we waren bang dat de Duitsers de brug zouden opblazen, net zoals zij gedaan hadden met de spoorbrug in Oosterbeek. Het was daarom nodig dat wij de draden die leidden naar de springladingen onbruikbaar maakten. Maar toen wij trachtten de brug over te steken, openden de Duitsers vanaf de zuidelijke oprit het vuur en doodden of verwondden iedereen die zij zagen. Er ontstond een verwoed gevecht dat duurde van zondag tot donderdagmorgen.
Door allerlei oorzaken werkten onze radio's nauwelijks, zodat wij slecht op de hoogte waren van wat zich elders afspeelde. We hadden een postduif bij ons die we loslieten met een bericht voor Engeland, waarin wij meldden dat het noordelijk deel van de brug in onze handen was. De duif heeft voor zijn betoonde moed een onderscheiding gekregen! De Duitsers deden verwoede pogingen ons van de brug te verdrijven, maar wij hielden de gebouwen rondom de noordelijke oprit onder controle, ofschoon zij op maandagmorgen probeerden ons met een groep pantserwagens vanuit het zuiden te verrassen. Voortdurend hoopten we dat er versterking zou komen vanuit Oosterbeek en van het Engelse Tweede Leger uit de richting Nijmegen, maar behalve steeds meer Duitsers, kwam er niemand.
Zij beschoten onze posities met alle kanonnen waarover zij beschikten, vielen aan met zware tanks en trachtten ons met hun infanterie te overmeesteren. Ons grootste probleem was dat we een tekort aan munitie hadden, omdat we alleen maar beschikten over wat we op zondag meegenomen hadden en er van aanvulling geen sprake was.
Geleidelijk nam het aantal slachtoffers toe en de kelders van de huizen lagen vol met gewonden. Spoedig kregen we gebrek aan water en tot overmaat van ramp begonnen de Duitsers de huizen, waarin wij stand hielden, in brand te steken. Op maandagavond waren de meeste huizen verwoest en in de nacht van dinsdag op woensdag leken alle straten rondom de brug in brand te staan. Het geknetter van het brandend hout was net zo luid als het bombardement van de vijand.
Op woensdagmorgen raakte ik gewond. Dit had geen invloed meer op het gevecht omdat leiding geven onmogelijk was geworden. Er was een groot gebouw bij de brug dat een sleutelpositie innam bij de verdediging en waar wel 200 gewonden in de kelders lagen. Dit gebouw vatte in de loop van woensdag vlam. Het was onmogelijk de brand te blussen en dit betekende dat, als er niets gebeurde, al deze mensen levend zouden verbranden. Ik gaf onze dokters toestemming naar buiten te gaan om contact te zoeken met de Duitsers en een regeling te treffen, want er waren onder de gewonden ook veel Duitsers. Zij gingen akkoord met een staakt het vuren en spoedig deden de partijen, die elkaar op leven en dood bevochten, alles wat mogelijk was om de gewonden te redden. Toen dit voorbij was begon het gevecht opnieuw, maar het was voor de overlevenden een hopeloze zaak geworden omdat verdere verdediging onmogelijk was. Bijna alle huizen waren verwoest, zodat we geen bescherming meer hadden.
De overmacht van de Duitsers was te groot en we hadden vier dagen niet meer kunnen slapen en bovendien gebrek aan voedsel, water en munitie. Op donderdag werden de schamele resten van het 29 Parachutistenbataljon onder de voet gelopen en krijgsgevangen gemaakt.
Nadat ik van mijn verwondingen hersteld was, werd ik naar een krijgsgevangenkamp, genaamd Colditz, gestuurd. In het voorjaar van 1945 worden we door de Amerikanen bevrijd en naar Engeland gevlogen. Toen we de Engelse kust naderden, riep de gezagvoerder over zijn schouder: "Daar Overste, daar zijn de White Cliffs van Dover!"
Ik was, na een afwezigheid van ongeveer negen maanden, weer veilig thuis!