Discipel (christendom)
Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
Met discipelen (enkelvoud: discipel) worden in het christendom eerst de twaalf door Jezus Christus uitgekozen volgelingen aangeduid.
De lijst die volgt is overeenkomstig Matteüs 10:2-3.
Daarnaast wordt dit woord in de Bijbel ook gebruikt om iedereen mee aan te duiden die een aanhanger is van (de leer van) Jezus. Discipel komt van het Latijnse discipulus en betekent pupil maar werd verder gebruikt voor volgeling/leerling. In de grondtekst kan je discipel vertalen als "stervende".
Deze twaalf discipelen waren:
- Petrus (ook wel Simon Petrus en Kefas genoemd)
- Andreas (Simon Petrus' broer)
- Jacobus de Meerdere (zoon van Zebedeüs)
- Johannes (zoon van Zebedeüs)
- Filippus
- Bartolomeüs
- Thomas
- Matteüs (ook wel Levi genoemd)
- Jacobus (zoon van Alfeüs)
- Judas Taddeüs (broer (of zoon) van Jakobus, ook wel Judas Lebbeüs genoemd)
- Simon (Met vaak als toevoeging "De Zeloot" of "De IJveraar")
- Judas Iskariot (de latere verrader van Jezus)
Judas Iskariot heeft nadat hij Jezus had verraden zichzelf het leven benomen. Na Jezus' verschijnen kwam Mattias voor hem in de plaats.
De andere elf discipelen zijn later ook apostelen van Jezus geworden.
Lucas 10:1 spreekt ook nog van de uitzending van 70 volgelingen die meestal ook als discipelen worden bestempeld maar niet als apostelen.