Kosovo
Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
|
|||||
|
|||||
Deel van | UNMIK-bestuur Eenzijdig onafhankelijkheid uitgeroepen op 17 februari 2008 |
||||
|
|||||
Oppervlakte | 10.887[1] km² | ||||
Inwoners | 2,1 miljoen (2003) (220/km²) | ||||
Hoofdstad | Pristina (Priština/Prishtinë) | ||||
Talen | Albanees, Servisch[2] | ||||
|
|||||
President | Fatmir Sejdiu | ||||
|
|||||
Tijdzone | UTC +1 |
Kosovo (Albanees: Kosova, Servisch: Косово и Метохија) is een politieke entiteit op het Balkanschiereiland, die bestuurd wordt door de VN-missie UNMIK. Kosovo is volgens Servië en veel andere staten een autonome provincie van Servië, ook al heeft dat land in de praktijk vrijwel geen gezag in Kosovo. Kosovo zelf beschouwt zich echter na de onafhankelijkheidsverklaring van 17 februari 2008 als een onafhankelijke staat. Deze onafhankelijkheid is echter (nog) niet volledig door de internationale gemeenschap erkend.
Kosovo heeft ruim twee miljoen inwoners, die volgens een schatting van de OVSE uit 2005 voor ongeveer 91% uit etnische Albanezen bestaat.[3] Het gebied grenst verder aan Montenegro, Albanië en Macedonië. De hoofdstad is Pristina, dat tevens het economisch en cultureel centrum is.
Inhoud |
[bewerk] Geschiedenis
[bewerk] Vroege geschiedenis van Kosovo
De oudst bekende bewoners van "ex-Joegoslavië" waren de Illyriërs: zij namen rond 1000 v.Chr. grote delen van het land in bezit en vestigden zich vooral in de kuststrook. In de loop der jaren werden zij berucht om hun zeeroverij, waartegen echter door de Romeinen vanaf de 3e eeuw v.Chr. met succes werd opgetreden. In de 1e eeuw v.Chr. namen de Romeinen grote delen van het Illyrische binnenland - tot aan de Donau - in bezit. Het gebied werd toen in korte tijd geromaniseerd.
De eerste Slavische stammen staken de Donau over in de 5e eeuw, en trokken door het geromaniseerde land ten zuiden (joego = zuiden) van de vroegere Romeinse grensrivier. Zij kwamen er onder invloed van de Romeins-Byzantijnse cultuur en maakten er kennis met het christendom, dat door enkele stammen werd aanvaard. Deze Zuidelijke Slaven (> Joego-Slavija) vormden geen eenheidsstaat, maar verschilden in taal, geloof, cultuur en bestuursvorm. Zij woonden in van elkaar geïsoleerde landschappen. Sinds 395 liep de grenslijn dwars door het land; tussen de invloedssferen van Rome en Constantinopel. Zo bleef het oostelijke deel (Servië, Montenegro en Macedonië) overwegend orthodox en nam het het cyrillische alfabet aan en het westelijke deel (Slovenië en Kroatië) werd katholiek en nam het Latijnse alfabet aan.
In de 6e eeuw namen de Slavische Serviërs het huidige Servië in bezit. Ook zij vormden geen eenheidsstaat, maar kleine vorstendommen (bestuurd door een župan) die in voortdurende staat van oorlog met elkaar leefden. Pas in de 12e eeuw slaagde Stefan Nemanja erin een Servisch Koninkrijk te stichten dat zijn opvolgers voortdurend uitbreidden. Het werd een machtige Balkanstaat onder Dušan (1331-1355), die zich in 1346 de titel van keizer (tsaar) toe-eigende. Het Servische rijk vormde zelfs tijdelijk een bedreiging voor het langzaam wegkwijnende Byzantijnse Rijk.
[bewerk] De Slag bij het Merelveld
Zie Slag op het Merelveld voor het hoofdartikel over dit onderwerp. |
Reeds onder de regering van tsaar Dušan begon de dreiging uit het Oosten: in 1354 zetten de Turken voor het eerst voet aan wal op de Balkan. Het Servische keizerrijk vond een tragisch einde op 28 juni 1389, toen het Servische leger door de Turken verpletterend werd verslagen bij Kosovo Polje (letterlijk Merelveld). Ook de Turkse sultan Moerad I vond de dood, echter niet op het slagveld, maar in zijn zijden tent, waar hij werd vermoord door een dolkstoot van de Servische edelman Miloš Obilič. De Turken namen wraak en onthoofdden de Servische tsaar Lazar op het lijk van hun vermoorde sultan. De veldslag duurde zestien dagen. Na de dood van Moerad nam zijn opvolger Bajezid I het bevel over.
De slag van Kosovo Polje werd bezongen in talloze epische treur- en heldenzangen en 28 juni werd sindsdien de nationale rouwdag, de Vidov dan. Volgens een legende bloeien iedere lente rode pioenrozen op de destijds door bloed gedrenkte grond, die zouden zijn ontsproten uit het bloed van de Servische helden. De bloedige nederlaag in Kosovo besliste voor vijf eeuwen over het verloop van de Servische geschiedenis. Sultan Bajezzid maakte de Serviërs schatplichtig en behandelde hen als tweederangsburger. Geregeld kwam het vernederde volk in verzet, maar de Turkse overmacht bleef veel te groot.
[bewerk] Turkse overheersing
Net zoals elders in de Balkan ontwikkelden de Turken hun wingewesten in Servië niet, maar buitten het uit. Jonge jongens werden ontvoerd en bij Turkse regimenten ingelijfd (onder andere de Janitsaren, de lijfwacht van de sultan in Istanbul). De Turken dwongen de bevolking niet om tot de islam over te gaan, maar mensen die dat wel deden werd het leven makelijker gemaakt en zij hoefden geen hoge belastingen betalen. De christenen - de Serviërs zijn orthodox - mochten hun eigen godsdienst blijven beoefenen. [bron?] Wel werden tijdens de islamisering vele kerken vernietigd of omgevormd tot moskeeën. Duizenden namen het islamitische geloof aan uit opportunisme, om er beter van te worden: een baantje verwerven of het eigen grondgebied veilig te stellen. Tijdens de Derde Heilige Liga (of Grote Turkse Oorlog van 1683-1699) werd Kosovo veroverd door Oostenrijkse troepen met de hulp van ongeveer 6000 Albanezen onder leiding van de katholieke aartsbisschop Pjetër Bogdani, die echter vervolgens met een deel van zijn troepen bezweek aan de pest. Zijn graf werd later uit woede over zijn leiding aan de opstand geopend door de Turken en zijn lichaam in stukken gesneden en gevoerd aan de honden. In 1690 leidde de Servische patriarch Peć Arsenije III 30.000 families, waaronder mogelijk ook niet-Serviërs, uit Kosovo om te ontsnappen aan de wraak van de Ottomanen toen deze het gebied heroverden. De wreedheden die werden begaan door de Ottomanen brachten velen ertoe om uit het gebied weg te trekken. [bron?]
De Ottomanen richtten bij de bestuurlijke hervormingen van 1864 het vilajet Kosovo in. Dit zorgde voor een grote volksverhuizing; met name islamitische en Rooms-Katholieke Albanezen en Turken kwamen zich massaal in Kosovo vestigen. Het overwegend Servisch, Bulgaars en Griekse Kosovo kreeg zo steeds meer Albanese inwoners, tot het percentage begin 20e eeuw de 50 passeerde en de Albanezen de meerderheid waren geworden. Ook namen sommige Serviërs de islam aan: ze gingen langzamerhand op in de Albanese moslims en namen hun cultuur en taal over. [bron?] De immigratie door Albanezen zorgde voor de bouw van steeds meer moskeeën en ook werden een aantal kerken omgevormd tot moskee.
Pogingen tot Servische opstanden in 1804, 1809 en 1815 werden op bloedige wijze gewroken. Na de Russisch-Turkse Oorlog, die eindigde met een volkomen nederlaag van de Turken (vandaar het gevoel van solidariteit tussen Serviërs en Russen), werd Servië in 1878 een 'onafhankelijke staat'. Bij het Congres van Berlijn verkreeg Servië het gebied dat tegenwoordig bekend is als Zuid-Servië (een gebied ongeveer ter grootte van Kosovo). Binnen twee maanden werd dit gebied etnisch gezuiverd door de Serviërs en de bevolking verdreven naar Kosovo, Macedonië en vooral het huidige Turkije (voor een deel naar Noord-Cyprus, hetgeen werd beschreven door Leon Trotski, die toen verslaggever was voor de Pravda. Deze verdreven bevolkingsgroepen staan bekend als 'muhaxher' (oud-Turks woord Muhajir: 'vluchteling'), waarvan de erfgenamen soms nog steeds de achternaam Muhaxheri dragen.
In een reactie op het Servische, Bulgaarse en Griekse nationalisme van de 19e eeuw vormden nationalistische Albanezen de Liga van Prizren in Prizren in 1878. Hier bespraken ze de mogelijke problemen die hen te wachten stonden. Een gedeelte van de gebieden die zij beschouwden als onderdeel van het Albanese gebied zouden volgens de Vrede van San Stefano worden verdeeld onder Groot-Bulgarije, Montenegro en Servië. De liga tekende hiertegen protest aan bij de grote mogendheden van het Congres van Berlijn, maar deze werden genegeerd. Daarop kwam de liga in opstand in de steden Guci, Shkodër, Prizren en Janina, hetgeen zeer succesvol bleek; een groot deel van de gebieden bleef in Albanees bezit. Na klachten van de Serviërs, die de toegewezen gebieden nu niet kregen, aan het adres van de Westerse mogendheden, zetten deze de Ottomanen onder druk om actie te ondernemen tegen de rebellerende Albanezen.
Het Ottomaanse leger trok daarop in 1881 op tegen de Albanezen, die een tijdelijke regering hadden gevormd onder leiding van president Ymer Prizreni. Na drie jaar van vechten werden de Albanezen verslagen en veel van hun leiders werden geëxecuteerd of gevangen gezet. In 1910 brak een Albanese opstand uit in Prishtina die duurde tot het bezoek van de Ottomaanse sultan Mehmet V Resat aan Kosovo in juni 1911. Het doel van de liga van Prizren was de stichting van een Albanese staat, bestaande uit de vier viloyet's (provincies) waar Albanezen woonden. De Serviërs maakten toen echter nog 40% uit van de bevolking van Kosovo en verwierpen het Albanese nationalisme samen met de Turken en andere volkeren in Kosovo.
Tijdens de Balkanoorlogen werden Kosovo en Albanië in 1912 veroverd door Servië en werd het westelijke deel van Kosovo veroverd door Montenegro. De Serviërs wilden in Kosovo ook een etnische schoonmaak houden onder de Albanese bevolking, maar na onderhandelingen met Turkije werd afgesproken de Albanezen te laten emigreren naar Turkije, wat echter weinig succes had. Vaso Cubrilovic van de Servische Academie der Wetenschappen had een zorgvuldig document opgesteld waarin beschreven stond hoe de verdrijving van de Albanezen en de kolonisatie van Servië plaats zou moeten vinden.[4]
In 1912 verklaarde Albanië zich onafhankelijk van de Ottomaanse rijk, nadat Servië, Montenegro en Griekenland hun aanspraken op het gebied hadden opgegeven. Na het einde van de Tweede Balkanoorlog verleenden de Grote Landen, mede door toedoen van de Britse diplomaat Aubrey Herbert, Albanië onafhankelijkheid bij de Conferentie van Londen in 1913. Kosovo werd echter gezien als een integraal onderdeel van Servië en verkreeg geen onafhankelijkheid.
Het zinde Servië niet dat het Congres van Berlijn aan Oostenrijk het recht verleende om Bosnië en Herzegovina - waar ook veel Serviërs woonden - te bezetten. Deze kwestie werd in 1914 de aanleiding tot de moord op de Oostenrijkse troonopvolger Frans Ferdinand te Sarajevo, die de Eerste Wereldoorlog deed ontstaan. Frans Ferdinand bezocht Sarajevo uitgerekend op 28 juni, de historische datum van de Slag bij het Merelveld. De moord was het werk van de groep de Zwarte Hand die bestond uit Servische nationalisten. Eén van hen was Gavrilo Princip. Hij was het die de moord pleegde. Daarop brak Eerste Wereldoorlog uit. Toen Duitse en Bulgaarse troepen Servië in de winter van 1915-1916 veroverden, leidde dat tot een grote exodus van Servische burgers en het Servische leger uit Kosovo. Honderdduizenden Servische soldaten stierven door honger, extreem weer en Albanese vergeldingsaanvallen, toen ze zich terugtrokken en zich bij de geallieerde Britse en Franse troepen voegden, die waren geland op Corfu en bij Thessaloniki.
[bewerk] Het Koninkrijk van de Serviërs, Kroaten en Slovenen
Na de Eerste Wereldoorlog smolten Servië, Montenegro, Slovenië, Kroatië, Bosnië en Herzegovina en Macedonië samen tot de 'staat Joegoslavië': een bont allegaartje van de meest uiteenlopende culturen, onder de naam "Koninkrijk van de Serviërs, Kroaten en Slovenen". De Serviërs speelden vanaf het begin een dominante rol in het nieuwe koninkrijk. Dat zou op de lange duur tot problemen leiden met andere bevolkingsgroepen op de Balkan, die veelal sterke verlangens koesterden naar meer vrijheid en zelfstandigheid. Naast politieke, economische en culturele tegenstellingen waren er ook godsdienstige: katholieke Kroaten en Slovenen (± 30 %) tegenover orthodoxe Serviërs (± 40 %), en dan was er ook nog een belangrijke moslim-minderheid (± 15 %), vooral in Bosnië, en in Kosovo de Albanezen. In het laatste decennium van het Interbellum moedigde de overwegend Servische regering de Serviërs aan zich in Kosovo te vestigen.
In april 1941 vielen de troepen van Hitler het verdeelde land binnen. De Duitsers werden door vele Kroaten als bevrijders onthaald, omdat ze met hun hulp verlost hoopten te worden van de 'Servische onderdrukkers'. Het Duitsgezinde Kroatische leger 'ustaše' van Ante Pavelić mocht ongestoord zijn haat botvieren op alles wat niet-Katholiek en niet-Kroatisch was. Alleen al in het concentratiekamp Jasenovac hebben 120.000 mensen de dood gevonden. Ongeveer 90 % van deze slachtoffers was Serviër. Dit kamp werd tot symbool van de ustaša's genocide op Servische bevolking. Dit zou later de Kroaten een slechte naam bezorgen in het naoorlogse Joegoslavië. In totaal kwamen ruim één miljoen mensen om tijdens de Tweede Wereldoorlog, hetgeen neerkomt op één op elke 16 inwoners.[5][6]
De Italianen hadden via Albanië ook Kosovo bezet en geannexeerd. Aangezien Albanië sinds de val van koning Zog een personele unie met Italië en Abessinië vormde, betekende iedere uitbreiding van Albanië een uitbreiding van Italië. Dit land had dus alle belang bij een Albanese dominantie, en trachtte dit derhalve te bewerkstelligen door Albanezen aan te moedigen zich in het gebied te vestigen, en Serviërs te verjagen. Vanaf 1943 werd het gebied echter door de Duitsers bezet, die zich op hun beurt snel moesten terugtrekken.
[bewerk] Tito
Zie Josip Broz Tito voor het hoofdartikel over dit onderwerp. |
In het verscheurde land kwam tenslotte in 1945 Josip Broz Tito met zijn communistische partizanenleger als overwinnaar uit de strijd. Hij beloofde van Joegoslavië een bondsstaat maken, met gelijke rechten voor alle deelstaten, wat hem voor alle partijen aanvaardbaar maakte. Hij groeide van partizanenleider uit tot een gerespecteerd staatsman. Als president voor het leven voerde Tito een dictatoriaal bewind, dat hem in staat stelde zowel democraten als nationalisten voor tientallen jaren de mond te snoeren. Tijdens de staatshervorming in 1974 werd Kosovo (net als Vojvodina) een autonome provincie binnen de republiek Servië, waarmee Kosovo feitelijk evenveel zeggenschap verkreeg als een republiek (eigen parlement, regering en rechtbank).
Onder Tito's heerschappij werden de Albanezen met rust gelaten, hoewel na repressieve acties in 1974 en 1976 de Serviërs 75% van de belangrijke (overheids)functies bekleedden. De Albanezen vormden echter rond de 85% van de bevolking, mede door hun hogere geboortecijfer. De Servische minderheid woonde (en woont) hoofdzakelijk vrij geconcentreerd in het noorden, met een aantal verspreide gemeenschappen over de rest van het land.
Tito overleed op 4 mei 1980. Hij ging de geschiedenis in als de communistische leider die de Russische opmars naar het westen een halt wist toe te roepen: hij weekte zijn land los uit het Oostblok, volgde zijn eigen weg en gaf het communisme in Joegoslavië een eigen gezicht. Na de dood van Tito leidden de onderhuidse etnische spanningen opnieuw tot gewelddadige confrontaties: zijn levenswerk bleek een maat voor niets te zijn geweest.
[bewerk] Conflicten om Kosovo
Zie ook Socialistische Autonome Provincie Kosovo (van 1974 tot 1990) |
Na repressieve acties tegen de Albanezen in Kosovo in 1974 en 1976 brak op 11 maart 1981 in Kosovo een opstand uit, gevoerd door de Albanese inwoners. Zij eisten dat Kosovo net als alle overige republieken behandeld zou worden met de leus Kosova-Republikë (één van de Joegoslavische republieken). Na het neerslaan van de opstand, waarbij volgens de Servische autoriteiten 11 doden en 257 ernstig gewonden vielen (Albanese cijfers spreken daarentegen van 1600 doden en ongeveer een gelijk aantal gewonden) werden ongeveer 2000 Albanezen gevangen gezet, waaronder een belangrijk deel van de Albanese intelligentsia en Albanese partijkaders.
Uit de volkstelling van 1981 bleek dat van de 1.580.000 inwoners van Kosovo 1.230.000 zich als Albanezen beschouwden. Tegelijk bleek dat de banen in de publieke sector op dat moment voor twee derde deel door Serviërs bezet werden. Deze opstand was slechts een voorproefje van de opstand in 1986, die uiteindelijk ook zijn uitwerking in andere republieken van Joegoslavië zou hebben (discussie over democratie, solidariseren van politieke oppositie met de partij in sommige republieken, vragen naar de rechtmatigheid van de inzet en rol van het federale leger).
Nog in 1953 hadden de Serviërs op het slagveld van Kosovo Polje een gedenkteken opgericht voor de in deze veldslag gesneuvelde Servische soldaten én voor de koppige strijders voor de onafhankelijkheid in de eeuwen daarna. De kwestie Kosovo speelde gedurende het uiteenvallen van Joegoslavië, dat versneld inzette sinds 1986 toen Slobodan Milošević een prominente plaats ging bezetten, een belangrijke rol. Servische nationalisten zoals Miodrag Bulatović, Dobrica Ćosić en Slobodan Milošević en de Servisch-Orthodoxe Kerk hamerden erop dat Kosovo de bakermat van de Servische beschaving was en dat Kosovo daarom nooit en te nimmer mocht worden prijsgegeven aan de Albanezen.
In 1989 maakte Milošević een eind aan de autonomie van Kosovo. Het gebied kwam weer volledig onder Servisch bestuur. Honderdduizend Albanezen raakten hun werk kwijt en hun parlement werd naar huis gestuurd. De Albanese bevolking van Kosovo reageerde daarop door zich onder leiding van Ibrahim Rugova ondergronds te organiseren: ze stichtten een schaduwsamenleving die onafhankelijk was van de "bovengrondse" door de Serviërs geleide samenleving. De Albanese schaduwsamenleving in Kosovo kende een eigen regering en parlement, een universiteit, scholen, ziekenhuizen en zelfs een systeem van sociale zorg. Dit werd gefinancierd door middel van een eigen belastingstelsel en met behulp van Kosovaren die in het buitenland werkten (de Albanese diaspora).
Intussen was er vanuit de internationale gemeenschap weinig aandacht voor de onderdrukking van Albanezen in Kosovo. Ze had de handen vol aan brandhaarden elders op de Balkan. Ondanks grote militaire inspanningen kon Servië namelijk niet beletten dat de - in sommige gevallen eeuwenoude - frustraties, angst- en haatgevoelens de Joegoslavische bondsstaat in de jaren negentig deden uiteenvallen. Slovenië, Kroatië, Bosnië en Herzegovina en Macedonië werden onafhankelijke staten, in drie van de vier gevallen op een gewelddadige manier. Servië en Montenegro gingen op hun beurt een nieuwe federatie vormen, die officieel staatsgemeenschap Servië en Montenegro heette. Binnen Servië was sprake van twee provincies met beperkte autonomie: Vojvodina (met onder meer een belangrijke Hongaarse minderheid) en Kosovo (met een belangrijke Albanese meerderheid).
[bewerk] Kosovo-oorlog
In 1997 veranderde dit echter. Milošević zag zijn positie bedreigd worden door de oppositie. Economische misère door de internationale boycot en grootschalige corruptie en misdaad hadden de meeste Serviërs van hem vervreemd. Tegelijkertijd radicaliseerde een deel van de Albanese bevolking, die aanvoerde dat acht jaar van vreedzaam verzet geen enkel resultaat en geen enkele verbetering had opgeleverd. Zij stichtten in februari 1996 het Kosovaarse Bevrijdingsleger (UÇK), dat brak met het pacifisme van Rugova en dat de wapens opnamen tegen de Serviërs. Wat volgde waren aanslagen op Serviërs en op Albanezen die van collaboratie verdacht werden, het begin van de eerste fase van de Kosovo-oorlog.
Amerika bestempelde het UÇK in het begin nog als terroristische organisatie, maar in de strijd tegen Milošević veranderde het van gedachten. Samen met NAVO heeft het sindsdien op allerlei manieren (diplomatiek en door wapensmokkel) de strijd van het UÇK gesteund. In februari dat jaar antwoordde Belgrado op de constante provocaties van het UÇK met een groot militair offensief om het UÇK uit te schakelen.
Dit wekte de interesse van de 'internationale gemeenschap'. In oktober 1998 werd er een akkoord bereikt, dat echter direct daarna werd geschonden.
Vervolgens besloot men tot het houden van de Kosovo-conferentie in het Franse Rambouillet, in februari 1999. Hier ontstond het plan Kosovo voor een periode van drie jaar zelfbestuur te verlenen, maar geen onafhankelijkheid. De Kosovaren tekenden het plan in maart 1999, op de vervolgconferentie in Parijs. Maar de Serviërs bleven weigeren, omdat het plan ook een NAVO-troepenmacht in Kosovo bedong: de bezetting van Servisch grondgebied door buitenlandse troepen achtten ze onaanvaardbaar. Ook na dreiging met NAVO-luchtaanvallen ging Servië niet akkoord.
Eind maart volgden die luchtaanvallen, waarvoor overigens niet de volgens het oorlogsrecht vereiste toestemming van de VN-veiligheidsraad was verkregen. Ook Nederland nam deel aan die aanvallen, zonder dat hiervoor parlementaire toestemming was verleend. De doelen van de luchtaanvallen waren zowel militair als civiel: bruggen, spoorlijnen, chemische fabrieken en zelfs een televisiezender in Belgrado werden door NAVO-vliegtuigen gericht bestookt en verwoest, ten koste van burgerslachtoffers (in Engels militair jargon collateral damage genoemd). Na 78 dagen van bombardementen op Servische doelen in heel Servië, Montenegro en Kosovo tekende Belgrado de Overeenkomst van Kumanovo, waarmee de terugtrekking van de Servische leger en politie uit Kosovo een feit werd.
[bewerk] UNMIK-bestuur
Sindsdien staat Kosovo onder bestuur van de Verenigde Naties die daartoe de missie UNMIK (United Nation Interim Administration Mission in Kosovo) hebben opgericht. Een NAVO-vredesmacht met de naam KFOR (Kosovo Force) houdt toezicht op de openbare orde. De Albanezen zijn naar hun huizen teruggekeerd, en trachten hun leven weer op te bouwen. De Serviërs zijn op hun beurt gevlucht naar noord-Kosovo (met name rond Kosovska Mitrovica), waar de Serviërs nog een meerderheid vormen, en naar het eigenlijke Servië. Het Kosovaarse parlement zorgt in overleg met UNMIK voor wetgeving, die op sommige gebieden (met name op het gebied van het strafrecht) de Servische wetgeving volledig heeft vervangen.
[bewerk] Onafhankelijkheid
De definitieve eenzijdige onafhankelijkheidsverklaring werd unaniem, op voorstel van premier Hashim Thaçi, op zondag 17 februari 2008 om 16.00 uur, uitgeroepen door het Kosovaarse parlement, in spoedzitting bijeengeroepen. Er waren tien afwezigen, inclusief de afgevaardigden van de Serviërs uit Kosovo.
In deze verklaring staat er onder meer : [7]
- Kosovo is gesticht op basis van het plan-Martti Ahtisaari, de Finse diplomaat die een blauwdruk opstelde van de principes waaraan Kosovo zich moet houden, zoals internationaal toezicht door de EU en de bescherming van minderheden.
- Kosovo is een multi-etnische en democratische staat
- Kosovo zal zich wijden aan vrede en stabiliteit in de regio
- Kosovo stemt in met internationaal toezicht en de aanwezigheid van een vredesmacht.
Dit was in feite de tweede onafhankelijkheidsverklaring van Kosovo. De eerste werd uitgeroepen op 7 september 1990, maar werd in die tijd slechts erkend door het buurland Albanië.
Deze onafhankelijkheidsverklaring volgde op de verkiezingsoverwinning van Hashim Thaçi in november 2007; hij eiste Kosovaarse onafhankelijkheid. Terwijl men feest vierde in Kosovo, waren er al direct enkele rellen. In de noordelijke stad Mitrovica werden een handgranaat gegooid naar een gebouw van de Verenigde Naties (gerechtsgebouw met gevangenis) en een niet-ontplofte handgranaat naar een hotel dat ambtenaren uit de Europese Unie huisvest, evenwel zonder slachtoffers en met beperkte schade [8].
De Servische premier Vojislav Kostunica noemde het onafhankelijke Kosovo een "onechte" staat, opgericht in overtreding van internationale wetten. Servië weigert verdere samenwerking met Kosovo en wil zijn relaties met landen, die de onafhankelijkheid van Kosovo erkennen, herbekijken.
Rusland heeft op 17 februari 2008 de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties in spoedberaad bijeengeroepen om de nieuwe situatie te bespreken. Rusland eist maatregelen van de VN-missie UNMIK en van de Navo-troepen om de onafhankelijkheid ongedaan te maken. De secretaris-generaal van de VN Ban Ki-moon drukte in een verklaring zijn bezorgdheid uit en vroeg "af te zien van elke actie of verklaring die de vrede in Kosovo en omliggend gebied in gevaar zou kunnen brengen, kan opruien tot geweld of de veiligheid in gevaar kan brengen". [9] De Belgische VN-ambassadeur in de Veiligheidsraad, sprekend voor zes Westerse naties : België, Frankrijk, Duitsland, Italië, Kroatië en de Verenigde Staten, drukte zijn spijt uit dat "de Veiligheidsraad geen overeenstemming kon bereiken hoe het verder moet. Maar deze impasse was reeds maandenlang duidelijk. De gebeurtenissen van vandaag vormen slechts een conclusie van een proces waarin alle mogelijkheden tot een onderhandeld resultaat werden uitgeput." [10]
Een deel van de internationale gemeenschap heeft Kosovo erkend, waaronder België, Nederland en de Verenigde Staten, het overgrote deel nog niet. Afghanistan was het eerste land dat Kosovo officieel erkende als een onafhankelijke staat[11]. De meerderheid van de 27 EU-landen erkent Kosovo. Dit geldt niet voor de EU-landen Cyprus, Griekenland, Roemenië, Slowakije en Spanje. Enkele van deze landen kennen één of meerdere opstandige regio's die op hun beurt onafhankelijkheid nastreven. Deze landen willen geen precedent scheppen[12], hebben aangegeven Kosovo niet te zullen erkennen[13]. Deze onafhankelijkheidsverklaring kan beschouwd worden als een precedent en aldus gevolgen hebben voor de wettelijke positie van een aantal afgescheurde, maar niet-erkende staten. Men vreest er immers voor dat Rusland Abchazië en Zuid-Ossetië zou kunnen erkennen. Deze staten zijn afgescheiden van Georgië en zijn niet internationaal erkend.
Zie ook de Internationale erkenning van de onafhankelijkheid van Kosovo |
[bewerk] Mensensmokkel
In Kosovo is mensensmokkel een groot probleem. Het is naast andere Balkanlanden een 'doorvoerhaven' voor de smokkel van meisjes en vrouwen naar West-Europa voor seksuele exploitatie of gedwongen werk. Ze worden ook in Kosovo gebruikt. In 2004 concludeerde Amnesty International, dat de aanwezigheid van internationale vredeshandhavers dit probleem heeft verergerd.[bron?] Troepen van de Verenigde Naties en de NAVO gebruiken gesmokkelde vrouwen en meisjes voor seks en zijn soms zélf bij de smokkel betrokken.[bron?] Sommige meisjes zijn nog maar elf jaar. De meisjes en vrouwen komen uit Moldavië, Bulgarije en Oekraïne en worden in Kosovo verhandeld en misbruikt. UNMIK heeft verschillende maatregelen genomen om hier iets aan te doen, waaronder een hulplijn voor slachtoffers. De OVSE concludeerde in 2006 en 2007, dat de autoriteiten in Kosovo nog steeds weinig ondernamen om de smokkel van mensen te bestrijden. Slachtoffers kregen onvoldoende bescherming, werden vervolgd of bedreigd met vervolging. Mensensmokkelaars gingen vaak vrijuit.
[bewerk] Geografie
Kosovo heeft een oppervlakte van 10.887 km² en ruim twee miljoen inwoners.
Er zijn twee hoofdvlaktes in Kosovo. Het bekken van Metohija is in het westen van Kosovo gesitueerd en de vlakte van Kosovo beheerst het oostelijke deel.
Een groot deel van de oppervlakte van Kosovo is bergachtig. Het Sargebergte ligt in het zuiden en zuidoosten, op de grens met Macedonië. Dit is een van de populairste toeristische gebieden en skigebieden van de regio, met Brezovica and Prevalla als de belangrijkste toeristencentra. De hoogste bergen van Kosovo, inclusief de hoogste berg Gjeravica (2656 m), liggen in het westen op de grens van Albanië en Montenegro. Deze bergen behoren tot de Albanese Alpen. In het noorden ligt het zuidelijke deel van de bergketen Kapaonik. De centraal gelegen gebieden van Drenica, Carraleva en het oostelijkste deel van Kosovo, bekend als Gollaku, zijn hoofdzakelijk heuvelgebieden.
Er zijn enkele noemenswaardige rivieren en meren in Kosovo. Deze zijn de Witte Drin in het westen, die uitmondt in de Adriatische Zee, en met de Erenik als de belangrijkste zijrivier, de Sitnica in het midden, de bovenloop van de Zuidelijke Morava in het uiterste oosten en de Ibar in het noorden. De grootste meren zijn het meer van Gazivoda (380 miljoen m³) in het noordwesten, het meer van Radoniq (113 miljoen m³) im het zuidwesten, het meer van Batllava (40 miljoen m³) en het meer van Badovci in het noordoosten.
[bewerk] Steden
De grootste stad is de hoofdstad Pristina, met eind 2003 een geschat inwoneraantal van 165.844 inwoners en waar zich ook de belangrijkste luchthaven bevindt. Andere steden in Kosovo zijn (met inwoneraantal van 31 december 2003)[14]:
- Prizren (107.614)
- Ferizaj (Uroševac) (71.758)
- Mitrovica (68.929)
- Gjakova (Ðakovica) (68.645)
- Peja (Peć) (68.551)
- Gjilani (55.781)
Kosovo heeft dertig gemeenten.
[bewerk] Bestuurlijke indeling
Zie Bestuurlijke indeling van Kosovo voor het hoofdartikel over dit onderwerp. |
Kosovo is ingedeeld in zeven districten en dertig gemeenten.
[bewerk] Demografie
[bewerk] Talen
Sinds de grondwetshervorming in 1974 werd het Albanees gebruikt als ambtstaal. Sinds 1999 is in wetten en andere officiële documenten het Engels maatgevend, naast de Albanese ambtstaal. De officiële taal is nu Albanees en in sommige gemeenten ook Servokroatisch, Bosnisch en Turks.
[bewerk] Godsdienst
In Kosovo zijn er drie religies dominant; de islam en het christendom (de Rooms-katholieke Kerk en de Servische Orthodoxie). De verhouding tussen islamieten en katholieken in Kosovo gelden als goed, maar beide groepen hebben weinig tot geen contacten met de Servisch-orthodoxe Kerk.
[bewerk] Godsdienst en etniciteit
Volgens een schatting van de OVSE uit 2005 is 91% van de bevolking Albanees. De Serviërs vormen zo'n 5%, de overige groepen 4%.[3] De meeste Serviërs wonen in het noorden van Kosovo (waar zij de meerderheid vormen) en in enkele kleine enclaves.
De meeste Albanezen zijn moslim, evenals de islamitische Slaven (Goranen en Bosniakken) en de Turkse minderheid.
Het aantal katholieken wordt op 60.000 geschat, vrijwel allemaal Albanezen aangezien de weinige Kroaten, die merendeels katholiek zijn, het gebied bijna allemaal zijn ontvlucht. De Serviërs zijn overwegend Servisch-orthodox. De Asjkali (Roma) heeft aanhangers in elk van de drie geloofsstromingen.
De Kosovaarse Albanezen definiëren hun etnische samenhorigheid door taal, maar niet door godsdienst. Bij de Slavische bevolkingsgroepen (Serviërs en Bosniakken) dient de godsdienst juist als onderscheidend kenmerk tegenover andere etniciteiten.
[bewerk] Economie
De economie van Kosovo is een van de sterkst onderontwikkelde in Europa. Het BNP per inwoner bedraagt slechts een geschatte € 1565 per inwoner [15] Een belangrijk deel van de economie bestaat echter uit illegale activiteiten, die niet meegenomen worden in dit BNP. Deze zwarte economie bestaat onder andere uit het smokkelen van benzine, auto’s en sigaretten. Gedurende de jaren '90 heeft Kosovo veel te lijden gehad onder het gevoerde economische beleid, internationale sancties en de vele conflicten. [16]
De euro fungeert als officieel betaalmiddel in Kosovo, als een van de gebieden in voormalig Joegoslavië die voorheen de Duitse Mark gebruikten. In etnisch Servische gebieden wordt de Servische Dinar gebruikt.
De onduidelijke status van Kosovo belemmert de economie. Het is niet eenvoudig om investeringen en leningen aan te trekken. [17] Ook de corruptie en de invloed van de georganiseerde misdaad, vormen serieuze problemen. Het UNMIK bestuur stelt een ‘’zero tolerance’’ beleid te voeren tegen dergelijke activiteiten.
[bewerk] Zie ook
[bewerk] Externe links
- 'Kosovo roept zondag (17-02-2008) onafhankelijkheid uit' de Volkskrant
- 'Kosovo mag zich afscheiden van Servië'
- (en) United Nations Mission in Kosovo (UNMIK)
- (en) Loss of the Kosovo Cultural Heritage (Fabio Maniscalco)- "Web Journal on Cultural patrimony", 2, 2006