Arbeidsmarkt
Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
zie ook de overlegpagina.
De arbeidsmarkt is een economische en sociologische benaming voor de interactie tussen vraag naar en aanbod van arbeid. In het algemeen is er niet een daadwerkelijke centrale, gereguleerde marktplaats waarop vragers en aanbieders elkaar fysiek ontmoeten. Hier zijn uitzonderingen op. Zo zijn er soms plaatselijk door een gemeente of een arbeidsbureau banenmarkten georganiseerd, veelal exclusief gericht op werklozen.
Net als op andere markten komt ook op de 'arbeidsmarkt' een prijs tot stand: het loon dat de werkgever aan een werknemer betaalt voor diens arbeid. Vaak wordt ook het arbeidsaanbod van zelfstandigen tot de arbeidsmarkt gerekend.
Inhoud |
Spanning op de arbeidsmarkt
In een eenvoudig model van de arbeidsmarkt komt een dusdanig loon tot stand dat aanbod en vraag aan elkaar gelijk zijn. De werkelijkheid ziet er evenwel anders uit, en toont zowel periodes dat het aanbod de vraag overtreft, als periodes dat het andersom is.
Ruime arbeidsmarkt
Men spreekt van een ruime arbeidsmarkt als het arbeidsaanbod groter is dan de arbeidsvraag. Er is dan sprake van een aanbodoverschot. De gevraagde arbeid wordt in de meeste landen, waaronder België en Nederland, niet over de aanbieders verdeeld, maar er zijn aanbieders die werken en andere aanbieders die werkloos zijn.
Deze situatie treedt vooral op in een laagconjunctuur, als door onderbesteding de ontwikkeling van de economie tegenvalt. Als er minder producten en diensten worden afgenomen, wordt er ook minder arbeid verricht. Werkgevers zullen nog enige tijd een interne arbeidsreserve aanhouden voor het geval de vraag naar hun producten weer toeneemt, maar als de laagconjunctuur aanhoudt kan dat niet altijd worden volgehouden en kunnen er zelfs gedwongen ontslagen plaatsvinden. De werkloosheid die door laagconjunctuur ontstaat wordt conjuncturele werkloosheid genoemd.
Werkloosheid kan ook optreden als het loon dusdanig hoog is dat het aantrekkelijk wordt voor ondernemers om om te zien naar productiewijzen waarbij minder van menselijke arbeid gebruik wordt gemaakt en meer van machines en andere kapitaalgoederen. Er vindt dan substitutie van arbeid door kapitaal plaats. Andere vormen van substitutie zijn eveneens mogelijk. En werkloosheid kan ontstaan als er, gegeven de bestaande productiemethode, niet genoeg productiecapaciteit is om de gevraagde goederen en diensten te produceren. De werkloosheid die zo ontstaat wordt wel structurele werkloosheid genoemd.
Het onderscheid tussen conjuncturele en structurele werkloosheid is niet zomaar cijfermatig aan te geven, omdat dit afhangt van wat als een 'normale' economische of technologische ontwikkeling wordt beschouwd en hoe de productiecapaciteit wordt gemeten. Het is echter wel van belang voor de te maken beleidskeuzes.
Ongeacht de oorzaak van de werkloosheid, zal het loon de neiging hebben om te zakken omdat de aanbieders van arbeid onderling concurreren en de vragers de aanbieders voor het uitkiezen hebben. Deze op het eerste gezicht evenwichtsherstellende reactie kan echter worden gefrustreerd door bestaande collectieve arbeidsovereenkomsten (CAO's) of door wetgeving over bijvoorbeeld het minimumloon. Daarnaast is het niet zeker dat het aanbod van arbeid daalt als het loon afneemt. Werknemers zijn tegelijk ook consument en terwijl ze vanwege de lagere beloning minder zouden willen werken, hebben ze juist meer arbeid nodig om hun inkomen op peil te houden. Hoe het saldo van het prijseffect en het inkomenseffect uitvalt zal per situatie en per aanbieder verschillen.
Krappe arbeidsmarkt
Er is sprake van een krappe arbeidsmarkt als de vraag naar arbeid groter is dan het aanbod van arbeid. Werkgevers blijven zitten met onvervulde vacatures, ofwel openstaande vraag. Zij kunnen dit tijdelijk opvangen met overwerk of door mensen uit andere regio's of landen te laten pendelen, maar daar zijn extra kosten aan verbonden. Een loonstijging zal dan ook onvermijdelijk zijn: de werkgevers concurreren met elkaar, en de aanbieders van arbeid hebben de banen voor het uitzoeken. Dit kan ertoe leiden, dat personen die voorheen geen arbeid aanboden dit alsnog gaan doen, dat ouderen herintreden of dat jongeren eerder hun opleiding afronden. Mogelijk zullen ook aanbieders van arbeid uit andere streken zich gaan vestigen (immigratie). Een andere mogelijkheid, die aantrekkelijker wordt als de lonen stijgen, is dat via substitutie de productiewijze wordt aangepast.
Een krappe arbeidsmarkt is meestal het gevolg van hoogconjunctuur, waarbij overbesteding leidt tot de wens om meer te produceren. Er kunnen echter ook andere oorzaken zijn. Zo wordt in Nederland door regering en vakbonden verwacht dat er krapte op de arbeidsmarkt op zal treden doordat als gevolg van vergrijzing het aantal personen dat arbeid kan verrichten daalt.[1]
Marktwerking
Frictiewerkloosheid
Arbeid is heterogeen: een aanbieder van arbeid kan niet willekeurig welke arbeid verrichten. Het hangt af van opleiding, ervaring, eigenschappen en karakteristieken, van belemmerende factoren zoals reisafstand, maar ook van de wensen en eisen van aanbieder en vrager. Bovenden is de informatie die men heeft over beschikbare personen en arbeidsplaatsen nooit volledig. Er vindt daardoor voortdurend een zoekproces plaats waarbij vragers en aanbieders een acceptabele of betere partner trachten te vinden en onderhandelen over een arbeidsovereenkomst. Het resultaat hiervan is dat er op elk moment zowel werkloosheid als openstaande vacatures bestaan. Dat er mensen werkloos zijn terwijl er ogenschijnlijk toch ruim voldoende werk beschikbaar is, is dus het gevolg van de normale werking van de arbeidsmarkt; zonder dit zoekproces zou de arbeidsmarkt niet naar behoren kunnen functioneren.
De werkloosheid die het gevolg is van het zoekproces wordt frictiewerkloosheid genoemd. Als de vraag naar arbeid groter is dan het aanbod dan is alle werkloosheid frictiewerkloosheid, indien men buiten beschouwing laat dat er in de praktijk werklozen zullen zijn die door een gebrek aan vaardigheden niet gevraagd worden op de arbeidsmarkt. Is het aanbod groter, dan is er ook conjuncturele werkloosheid. De omvang van de frictiewerkloosheid wordt kleiner als het vraagoverschot dan wel het aanbodoverschot toeneemt, en is maximaal als aanbod en vraag qua omvang in evenwicht zijn. Frictiewerkloosheid neemt af als de arbeidsmarkt efficiënter kan functioneren, door bijvoorbeeld gebruik te maken van communicatiemiddelen zoals het internet.
Starre of flexibele markt
Met name liberale economen en politici zijn van mening dat de arbeidsmarkt een starre markt is.[bron?] Dit wil zeggen dat het marktmechanisme niet goed functioneert. Bij een krappe arbeidsmarkt zullen lonen onder invloed van vraag en aanbod stijgen, bij een ruime arbeidsmarkt zullen lonen echter niet automatisch dalen. Dit komt door de rechtspositie van werknemers zoals die is de wet is geregeld en door onderhandelingsresultaten tussen vakbonden en werkgeversorganisaties. Om de arbeidsmarkt flexibeler te maken zou volgens hen de rol van de vakbonden moeten worden teruggedrongen door bijvoorbeeld het niet meer algemeen verbindend verklaren van cao's, versoepeling van het ontslagrecht en werkloosheidsregelingen die meer prikkels tot zoeken naar werk geven. Tegenstanders van deze theorie zien hierin een individualisering en daarmee een verzwakking van de onderhandelingspositie van werknemers. De Amerikaanse econoom Galbraith pleit voor drie instituties die elkaar op de arbeidsmarkt in evenwicht houden: regering, vakbonden en de grote zakenwereld.[2]
Literatuur
- Boot, P. A. , Werkgelegenheid en werkloosheid. Een thematische inleiding in de algemene economie, Groningen (Wolters-Noordhoff) 1991, ISBN 90-01-11086-X
Referenties: |